De lupinen die Philip Mechanicus in zijn in kamp Westerbork bijgehouden dagboek op 10 juni 1943 beschreef zijn een bijzondere verbinding tussen verleden en heden van een historische plek. Meer dan zestig jaar later zijn ze jaarlijks nog steeds te zien, de paarse bloemen die destijds voor zo velen een ‘verkwikking’ waren.

De lupinen die Philip Mechanicus in zijn in kamp Westerbork bijgehouden dagboek op 10 juni 1943 beschreef zijn een bijzondere verbinding tussen verleden en heden van een historische plek. Meer dan zestig jaar later zijn ze jaarlijks nog steeds te zien, de paarse bloemen die destijds voor zo velen een ‘verkwikking’ waren. Er is echter ook een opvallend en belangrijk verschil te constateren: groeiden ze toen buiten het kamp, tegenwoordig zijn ze te vinden op het kampterrein. Een natuurlijke aanpassing, zonder menselijk ingrijpen.
De lupinen van kamp Westerbork: ze zijn zowel een directe herinnering aan het verleden als symbool voor hetgeen in meer dan een halve eeuw is veranderd in het landschap. Nu lijkt de plek waar eens kamp Westerbork stond meer op een parklandschap dan een duidelijke reminiscentie van een van de meest tragische episoden uit de recente geschiedenis. En terwijl de plek nu geheel omsloten is door bossen is het moeilijk voor te stellen dat in de oorlogsperiode het Durchgangslager geheel open en bloot op de heide lag. Een kamp dat vanwege zijn vele en ruime voorzieningen en ligging wel een ‘stad op de heide’ werd genoemd.

Niet in mijn achtertuin

Deze stad op de heide was overigens geen schepping van de Duitse bezetter, maar werd in opdracht van de Nederlandse regering gebouwd. En het is niet gesticht in de bezettingstijd, maar reeds in gebruik genomen voordat de oorlog uitbrak. Het was niet gepland om radertje te zijn in een vernietigingsmachine, maar gebouwd om te dienen als opvangkamp voor vluchtelingen. Maar aldus ontstaan kan kamp Westerbork toch niet los worden gezien van het nationaal-socialistische regime in Duitsland.
De vervolging van de joden in Duitsland kreeg een massaal en georganiseerd karakter op 9 november 1938 met de Reichskris¬tallnacht. Een grote stroom aan vluch¬telingen kwam nadien de Nederlandse grens over, velen ook illegaal. Overrompeld door het grote aantal werd de overheid gedwongen zich te beraden over de opvang van hen. Er werd besloten tot verplichte kampopname van een deel van de vluchtelingen, in de vorm van een centraal kamp. Gedacht werd aan een terrein van ongeveer 25 hectare met moge¬lijkheid tot land- en tuinbouw, niet te ver van een stad of dorp in verband met aanvoer van materialen, medische verzor¬ging en dergelijke, maar ook niet midden in de bewoonde we¬reld. Voorkomen moest worden dat de Duitse joden deel uit gingen maken van de Nederlandse gemeenschap. Einddoel bleef hun vertrek uit Nederland. Het kamp moest als een stad zijn, met winkels, scholen, sportvelden en dergelij¬ke. De keuze viel in eerste instantie op Elspeet op de Veluwe. Doch daartegen rezen bezwaren; van de ANWB en van één van de buren: koningin Wilhelmina. Het gevolg was een nieuwe zoektocht.

Alleen nog maar heidevelden

Het resultaat daarvan was het besluit te komen tot een kamp op een stuk heideveld in de gemeente Westerbork, vlakbij het dorp Hooghalen. Op 19 juli 1939 werd opdracht gegeven tot de bouw van het kamp, op het Zwiggelter Veld in de boswachterij Amen. Deze Staatsbosbeheergronden werden voor het overgrote deel gevormd door heide, veen en water. Op 9 oktober van hetzelfde jaar kwam de eerste groep vluchtelingen in het kamp aan. Het was de bedoeling dat er zo’n 2.500 mensen zouden worden gehuisvest. Naast opvang voor semi-permanent verblijf moest het kamp vooral oplei¬dings¬plaats zijn. Dit om ze zo meer mogelijkheden tot emigratie te geven. De eerste groepen vluchtelingen troffen een kamp in aanbouw aan. Zij werden ingezet bij de bouwwerkzaamheden en bij de ontginning van de omgeving. De huidige bossen van de bos¬wachterij Hooghalen zijn deels door Duitse vluchtelingen aangeplant. Werner Bloch, een van de eerste vluchtelingen vertelde over zijn komst en de omgeving van het kamp het volgende: ‘Des te verder we kwamen des te eenzamer werd het. Op een gegeven moment zag je alleen nog maar heidevelden. Af en toe bosjes. En waar uiteindelijk het vluchtelingenkamp zou komen, was een enorm grote vlakte waar alleen hei en zand zich bevonden en wat erg troosteloos was.’
Dit voor de vluchtelingen uitermate deprimerende onland moest in een cultuurlandschap worden herschapen. Althans zo waren de plannen. Bij het ontwerp van het kamp was zelfs rekening gehouden met een uitgebreide aanplant. In februari 1940 was het uitgewerkte beplantingsplan klaar. Langs de hoofdwegen en op de brink (sic!) zouden eiken worden geplaatst en langs de andere wegen sierheesters als lijsterbes, meelbes, vogelkers en meidoorn. Verder zouden tamme kastanje, els en berk op het terrein worden geplant. Alleen aan de rand zou een ‘eenigszins groot perk’ met sierstruiken worden beplant. De benodigde 1.200 heesters, 7.000 sierstruiken, 8.000 bosstruiken, 2.500 hegplantsoenen, 500 vaste planten en 80 vruchtbomen (bij de ambtenarenwoningen) vroegen een uitgaaf van 3.000 gulden. Deze tuinaanleg is als gevolg van de bezetting slechts voor een klein gedeelte uitgevoerd.

Centraal depot

Meer in het algemeen naderde het kamp slechts langzaam zijn voltooiing. Tot 10 mei 1940 nam de bevolking toe tot ca. 700 zielen. Al snel na de Duitse inval mochten de bewoners zonder speciale toestemming het kamp niet meer verlaten. Het kamp bleef vooreerst onder Nederlandse leiding staan.
De vraag was hoelang het nog zou duren voordat er ook maatregelen tegen de Nederlandse joden zouden worden genomen. Dat liet niet lang op zich wachten. Met het ontslag van alle joodse ambtenaren trad de eerste fase in. Vervolgens werden de joden economisch, sociaal en geografisch gescheiden en geïsoleerd. In de laatste fase van de jodenvervolging in Nederland zou kamp Westerbork een centrale rol spelen.
Aan het eind van de zomer in 1941 was besloten dat in de loop van 1942 ook in Nederland de Endlösung der Judenfrage moest beginnen. Voor het zo geolied mogelijk laten verlopen hiervan hadden de nazi’s een doorgangskamp nodig. Het oog viel daarbij op het voor dit doel uitermate geschikte vluchtelingenkamp in Westerbork. Eind 1941 werd het besluit genomen kamp Westerbork voor deportatie¬doeleinden geschikt te maken. Op 1 juli 1942 werd kamp Westerbork door de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD overgenomen. De nieuwe naam die het inmiddels fors uitgebreide kamp kreeg gaf aan welke functie het moest verrichten: Polizeili¬ches Judendurchgangslager.

Stad op de heide

Na deze overname kwamen er prikkeldraadomheiningen en zeven wachttorens rond het terrein van 500 bij 500 meter. Het kamp werd verder uitgebreid met 24 grote barakken. In latere fasen zouden er nog meer woon- en werkbarakken worden gebouwd. In totaal zou kamp Westerbork bestaan uit meer dan 100 bouwwerken. Daarin waren ook een winkel, kantine en postkantoor gevestigd. In de werkplaatsen werden onder meer schoenen, naaimachines, matrassen, kleding en borstels gemaakt. De kampbewoners haalden in de demontage¬bedrijven vliegtuigwrakken, batterijen, kabels en apparaten uit elkaar. Ook werd er gewerkt op boerderijen in de omgeving van het kamp of op de eigen kamp¬boerderij ‘De Schattenberg’. Kinderen van 6 tot 15 jaar moes¬ten naar school.
Om te trachten het leven een zo’n normaal mogelijke gang te laten gaan, stimuleerde kampcommandant Gemmeker allerlei ontspanningsmogelijkheden. Dit uiteraard ook voor zijn eigen verstrooiing. Het is niet teveel gezegd dat kamp Westerbork het beste cabaret van Nederland bezat. Daarnaast vonden er toneel¬voorstellingen en muziekuitvoeringen plaats. Ook werden er sportwedstrijden gehouden: voetballen, atletiek en boksen. Dat de nazi’s er veel aan gelegen was het beeld te wekken dat zij het met de joden goed voor hadden blijkt het meest duide¬lijk uit de aanwezigheid van een ziekenhuis in het kamp. En niet zo maar een hospitaal: in zijn voorzieningen en aanwezige deskundigheid één der beste in ons land in de bezettingstijd. Op zijn hoogtepunt: 1.725 bedden, 120 artsen en meer dan 1.000 mensen personeel.
De behuizing was hoogst onvoldoende. Slechts enige honderden bevoorrechten – in het bezit van een functie – deelden huisjes met elkaar, terwijl alleen de dienstleiders een kleine woning voor zichzelf had¬den. Bijna alle gevangenen werden ondergebracht in barakken, waarin mannen en vrouwen gescheiden van elkaar sliepen. De barakken stonden propvol met ledikanten, steeds drie boven elkaar.
‘De grote, ten hemel schreiende nood van Westerbork begint eigenlijk pas in de kolossale, in der haast gebouwde barakken, in die volgepakte mensenloodsen van tochtig latwerk waar onder een laag hangende hemel van het drogende wasgoed van honderden mensen de ijzeren britsen driehoog opgestapeld staan.’ (Etty Hillesum – Twee brieven uit Westerbork)
In de barakken mocht het weliswaar redelijk warm en droog zijn, buiten was het ruig en modderig. Vooral voor de stedelingen kwamen de onaangenaamheden van het landleven hard aan. In het voorjaar en in de zomer zandstormen – oogontstekingen waren aan de orde van de dag -, in de herfst en in de winter plassen, overal plassen en modder. Ook de jonge Fred Schwarz werd er niet vrolijk van. ‘Een desolater, mistroostiger aanblik kan ik mij niet voorstellen. Er is wat wind die het zand opwoelt en een soort mist legt over een kaal, dor en droog landschap. Ik kan er niets van die veel bezongen schoonheid van de heide in terug vinden. Eindeloos strekt dit landschap zich voor ons uit.’

Spoorlijn

Dit alles stond evenwel in dienst van slechts een doel: deportatie van alle joden. Op 15 juli 1942 vertrok, uit wat spoedig de ‘joodse hoofdstad’ genoemd zou worden, de eerste ¬trein richting Polen. Er zouden er nog 92 volgen. In totaal werden 107.000 joden, 245 Sint en Roma en enkele tientallen verzetsstrijders worden gedeporteerd. Meer dan 100.000 werden vermoord.
Na de bevrijding op 12 april 1945 bleef het kamp in gebruik. Vrij spoedig als interneringskamp voor NSB-ers, en daarna militair kampement en repatriëringkamp voor Indische Nederlanders. De langste periode was het onder de naam ‘Schattenberg’ woonoord voor Molukkers (1951-1970).
Toen was de spoorlijn vanuit het kamp naar het station in Hooghalen al lang opgebroken. In de woorden van G.L. Durlacher: ‘Kamp Westerbork, dat meer dan twee jaar mijn jongensjaren had vergiftigd, was onschadelijk gemaakt.’
Met de voorgenomen sluiting van woonoord Schattenberg in de jaren zestig van de vorige eeuw kwam de vraag naar de toekomst van het terrein. Totale afbraak stond vanaf het begin vast. Een aanvaardbare oplossing deed zich voor met de plaatsing van 12 telescopen. De eerste werd in augustus 1967 geplaatst. Na vertrek van de laatste Molukkers en de sloop van de overgebleven restanten van kamp Westerbork was het enige dat aan deze geschiedenis herinnerde het door oud-kampgevangene Ralph Prins ontworpen en op 4 mei 1970 onthulde monument.
Dit veranderde pas met de bouw van het Herinneringscentrum Kamp Westerbork (1983) en de in 1992 uitgevoerde symbolische herinrichting van het kampterrein met ondermeer prikkeldraadomheining, taluds en ruïneachtige reconstructies. Wezenlijk onderdeel was de plaatsing van 102.000 stenen op de voormalig appèlplaats, als symbool voor alle vermoorde gedeporteerden.

De auteur is directeur van Herinneringscentrum Kamp Westerbork.