‘In een zandlandschap kun je alle perioden van de geschiedenis door elkaar heen zien. Het is een mengsel van prehistorische, middeleeuwse, nieuwe tijdse en moderne landschappen en die zitten allemaal als een vijf of tien keer belichte dia dwars door elkaar heen. Ik mocht de plaatjes van die tien dia’s proberen te reconstrueren, dat was eigenlijk heel spannend.’
Zo kijkt Theo Spek terug op zijn promotieonderzoek, dat nu na veertien jaren hard werken klaar is. Het resultaat is een prachtig tweedelig boekwerk boordevol informatie over en illustraties van het Drentse esdorpenlandschap. Spek laat hierin zien dat de geschiedenis van dit landschap veel meer omvat dan je zou denken op grond van de overbekende historische plaatjes. Geromantiseerde beelden zoals uitgestrekte heidevelden, schaapskudden met hun herder en typische esdorpen met Saksische boerderijen die rommelig rondom de brink liggen, hebben Drenthe ten onrechte het aanzien gegeven van een gebied waar de tijd heeft stilgestaan en waar de mens in harmonie leefde met zijn omgeving.
Dynamiek
Het clichébeeld van Drenthe hangt nauw samen met het zogenoemde Drentse model, dat in de historische geografie lange tijd werd gebruikt om het Drentse landschap te verklaren. Dit model gaat uit van de samenhang tussen verschillende onderdelen van het cultuurlandschap zoals die er in de negentiende eeuw was. Het is heel overzichtelijk: de schapen voedden zich op de heidevelden, de runderen in de beekdalen. ’s Avonds werd het vee naar de potstal gebracht. Hier werd de mest verzameld op heideplaggen. Die plaggen werden als bemesting op de essen gebracht, waar vervolgens jaar in jaar uit rogge verbouwd kon worden.
Het Drentse model is grotendeels afgeleid uit informatie van de eerste landkaarten uit het begin van de negentiende eeuw. Hoewel het model heel verhelderend is en op hoofdlijnen klopt, heeft het één zwak punt: het gaat er voetstoots vanuit dat het landschap in de periode van vóór de eerste landkaarten niet anders was.
In zijn onderzoek reconstrueert Theo Spek de ontstaansgeschiedenis van het Drentse esdorpenlandschap in de Middeleeuwen en Vroege Nieuwe Tijd (van circa 500 tot 1650). Op basis van gegevens uit verschillende vakgebieden, zoals de agrarische geschiedenis, archeologie, bodemkunde, historische ecologie en kunstgeschiedenis, concludeert hij dat de historie van het Drentse landschap veel meer dynamiek heeft gekend dan het Drentse model suggereert. Door de eeuwen heen zijn er allerlei veranderingen geweest, en binnen het Drentse zandgebied zelf hebben die veranderingen niet overal op dezelfde manier en in dezelfde tijd plaatsgevonden.
Zo komen de grote schaapskudden en het daarmee samenhangende plaggenbemestingssysteem pas na circa 1450 in Drenthe voor. Het landschap van de grote, paarse heidevelden is dus lang niet zo oud als we dachten. In de Middeleeuwen waren heidevelden juist rijk aan grassen, kruiden en struiken.
Ook de roggeteelt op de essen is van veel recentere datum dan gedacht: pas in de achttiende eeuw maakte de variatie in het Drenthe agrarische bedrijf plaats voor eenzijdige roggeproductie. Het open essenlandschap dat we nu kennen stamt uit deze tijd. Op en rond de middeleeuwse essen daarentegen werden individuele akkerpercelen op de essen afgegrensd door allerlei soorten omheiningen en hagen en had het landschap een beslotener karakter.
Gaaf landschap
Theo Spek is senior onderzoeker landschapsgeschiedenis en programmaleider archeologie en landschap bij de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek in Amersfoort. Waarom koos hij juist Drenthe als onderzoeksgebied voor zijn proefschrift? Om te beginnen, vertelt hij, was tijdens zijn studie bodemkunde in Wageningen zijn belangstelling voor zandlandschappen al gewekt, doordat die zoveel veranderingen hebben doorgemaakt. Verder stond vast dat Spek zijn promotieonderzoek zou gaan doen in Wageningen, een van de twee universiteiten in Nederland met een leerstoel historische geografie – de andere is Amsterdam. Tussen deze twee leerstoelen bestaat een stilzwijgende afspraak dat Amsterdam laag-Nederland bestrijkt (holoceen Nederland, veen en klei) en Wageningen hoog-Nederland (zand en löss). Spek zou het dus over zand gaan hebben en overlegde met Jelle Vervloet in Wageningen welk zandgebied van Nederland het moest worden.
‘Er waren een paar voorwaarden. We wilden het liefst een zo gaaf mogelijk landschap zodat je met bodemboringen en veldwerk nog veel kon ontdekken. In de tweede plaats moest er een mooi archief zijn. Dat is in alle regio’s wel aanwezig, hoewel Drenthe met die grondschattingskaarten uit de zeventiende eeuw wel uniek is. Maar wat het grote voordeel van Drenthe is boven de andere zandgebieden in Nederland, is dat de dynamiek er relatief minder groot is geweest dan bijvoorbeeld in Brabant. Het is uiteindelijk de bedoeling om een lange reeks onderzoeken in zandgebieden te maken. Waarom niet in Drenthe beginnen, zeiden we, en dan afzakken naar Oost-Nederland en Zuid-Nederland?’
Het argument van ‘lage dynamiek’ lijkt misschien strijdig met de conclusie van het onderzoek dat er juist véél meer dynamiek was in Drenthe dan tot nu toe werd aangenomen. Maar Spek bedoelt slechts dat er hier landschappelijk gezien relatief weinig veranderingen zijn geweest in de Nieuwe Tijd, vanaf ongeveer 1500. Brabant daarentegen had toen juist een zeer hoge bevolkingsdichtheid, waardoor er veel (sporen) van het middeleeuwse landschap verdwenen zijn en het moeilijker is om de geschiedenis ervan te achterhalen. In Drenthe is dit landschap nog wel goed zichtbaar.
Extra verhalen
Behalve het beeld van heide, schaapsherder, hunebed en esdorp bestaan er nog andere beelden van Drenthe. Denk bijvoorbeeld aan armoede, keuterboeren, plaggenhutten en bekrompenheid. Spek: ‘Ja, dat klopt. Niet alleen van het Drentse landschap, maar ook van de Drentse samenleving zelf, van de maatschappelijke aspecten en de sociale verhoudingen, bestaat een soort standaardbeeld. Dit beeld van armoede, onafhankelijkheid, geïsoleerdheid en noaberschap is al net zo clichématig. Wat in Drenthe natuurlijk wel verschil uitmaakt is of je over het zand praat of over het veen. Die armoede en misère was er vooral in het veen. Het beeld van het zand is juist heel romantisch en komt steeds terug. Als je ziet hoe de VVV’s Drenthe aanprijzen: nog steeds met die oude beelden. Dat trekt kennelijk heel erg. Op zich geeft dat niks, ik gun iedereen zijn pleziertjes. Het beeld is ook heel mooi. Ik geniet zelf ook van schilderijen uit de negentiende eeuw. Maar als je in al die vroegere fasen van het landschap doordringt, ontdek je dat het eerder minstens zo mooi was. Die enorme rijkdom wordt helemaal vergeten door dat standaardbeeld, dat heb ik laten zien. Eigenlijk wilde ik gewoon graag iets extra’s aanreiken. Extra informatie en extra verhalen over dat landschap, zodat het nog meer betekenis krijgt.’
Lindebos
Volgens Spek is de werkelijkheid een mythe geworden. Er worden bijvoorbeeld brinken gemaakt in dorpen waar nooit een brink geweest is. Kunstmatig wordt een zogenaamd standaard-Drents landschap gecreëerd dat lang niet op elke plek in die vorm aanwezig is geweest. Maar is dat erg? Als iedereen dat nou mooi vindt? ‘Erg is het niet. Zoals ik het ook prima vind dat er in het natuurbeheer standaard wordt terugegrepen op een uitgestrekte paarse heide. Maar je zou er als natuurbeheerder ook voor kunnen kiezen om op een andere plaats een ander type heideveld te ontwikkelen, waardoor je als bezoeker, fietser of bewoner beide beelden hebt en de geschiedenis van het gebied beter kunt ervaren. Daar pleit ik eigenlijk voor, ook al staat dat niet expliciet in mijn proefschrift. Probeer het landschap eens wat pluriformer te maken dan alleen het clichébeeld. Bijvoorbeeld vergraste heide of hunebedden ingepast in een eike-lindebos, zoals het vroeger ook was. Lindebos was bij ons het meest voorkomende bostype op het zand maar door toedoen van de mens is het volledig verdwenen. Onder lindebos kan zich in twintig tot dertig jaar tijd een geweldige flora ontwikkelen. Het lindeblad verrijkt de bodem op een bepaalde manier zodat er speciale bosplanten kunnen groeien. Daar gaat Staatsbosbeheer nu experimenten mee doen.’
Om een veelzijdiger landschap te ontwikkelen is een betere samenwerking nodig tussen cultuurhistorisch erfgoedbeheer en zorg voor natuur en landschap. Je zou verwachten dat de Nota Belvedere (1999) daarin voorziet. ‘Ik zie dat echter in de praktijk niet zo duidelijk naar voren komen. Veel projecten die in het kader van de Belvedere-subsidieregeling worden ingediend, zijn helemaal niet zo vernieuwend. Bij veel gemeenten zien ze het gewoon als één van de vele manieren om je plan erdoor te krijgen.’
Spek-methode
Zou de interdisciplinaire Spek-methode – het koppelen van verschillende vakgebieden om het verhaal zo compleet mogelijk te vertellen – een soort standaardmethode kunnen worden om de middeleeuwse geschiedenis van landschappen te onderzoeken? ‘Dat weet ik niet. Ik heb mijn onderzoek vanuit mijn eigen achtergrond en interesses zo breed aangepakt. Voordat je zeven of acht vakgebieden een klein beetje in de vingers hebt, ben je wel even bezig. Op dit moment zijn in Wageningen twee onderzoeken gaande naar de landschapsgeschiedenis van Overijssel en de Achterhoek, dus de tijd zal het leren. De interdisciplinaire methode wordt wel door iedereen zeer geprezen en het wordt ook belangrijk gevonden om dat voort te zetten.’
Dat dit type onderzoek aanslaat, blijkt ook wel uit de verkoopcijfers van het proefschrift: de eerste druk in een oplage van 1750 exemplaren is al uitverkocht. Een tweede druk is in aantocht.
Theo Spek, Het Drentse esdorpenlandschap. Een historisch-geografische studie, Uitgeverij Matrijs, 1100 blz. € 89,95 tot 1 januari 2005, daarna
€ 119,95