‘Wat bij ons thuis in de oorlog is gebeurd, had overal kunnen gebeuren. Dat heeft niets met de plek te maken, maar met de mentaliteit van de mensen.’ Lammie Drenth woont samen met haar vader en moeder Willem en Hindertje Drenth en zusje Fennie in een klein boerderijtje aan de Kromme Wijk in Stadskanaal. Zestien meest joodse onderduikers vinden er tijdens de oorlogsjaren een schuilplaats. ‘Als een man het wil en de vrouw is doodsbang dan gaat het over. Dat was bij ons helemaal niet het geval.’
Lammie Drenth is dertien als de oorlog uitbreekt. Sinds 1936 woont de familie in het boerderijtje; aan het water, een bruggetje er voor, een boerenweggetje en twee boerderijen als buren. Stadskanaal ligt op ongeveer een kilometer afstand. ‘De kijkruimte tussen ons en de boerderij ernaast was niet meer dan honderd meter. Het kan bijna niet anders dat zij geweten dat het bij ons vol onderduikers zat.’ Zwijgende buren en een permanente wachtpost in de keuken. Bennie Kosses heeft er als joods onderduiker nachten lang gezeten. Niet alleen, want tijdens die nachtelijke uren houdt Lammie hem vaak gezelschap. Niet zonder gevolg, want hun dochter Hennie wordt nog in die tijd geboren. ‘Uit het zijraam had je een mooi zicht op de weg. Daar zat altijd iemand. Je kon daar tot Stadskanaal toe kijken.’
Geïsoleerd lag het boerderijtje zeker niet. Er kwamen altijd mensen langs. Die gingen en kwamen van hun werk. ‘Het moet toch veel mensen zijn opgevallen dat we iedere dag twee kachels brandden. Een voor en een achter. Die werden ’s morgen vroeg aangemaakt. Maar wie maakt nu een kachel aan in een ruimte waar normaal nooit iemand komt?’
Propvol raakt het huis. Maar nog steeds klinkt het: ‘Hij moet er ook nog maar bij. Dan schuiven we nog maar wat verder in. Zeventien mensen op een gegeven moment daar aan de Kromme Wijk. Dat kan alleen als er een ijzeren discipline is.’ Bennie Kossos spreekt er pas sinds enkele jaren over. ‘Heel strenge regels, dat kan niet anders. Regels waar je je aan houdt. En dan bedoel ik zowel het gezin zelf als de onderduikers.’ Het is ook Bennie Kossos die in april 1945 de laatste onderduiker binnenhaalt als hij vanuit het wc-raampje tussen de boerenkoolstronken iets vreemds ziet bewegen. Met mestvork gewapend gaat hij erop af. Een gevluchte Oostenrijkse soldaat. Een huis vol joden en dan een gevluchte soldaat? ‘Je kunt die man niet wegsturen’, zo is de reactie van vrouw Drenth. ‘Laten we nog maar een beetje inschuiven.’
Het Stadskanaalster Achterhuis. Auteur Jan Hof met illustraties van Geert Schreuder. Uitgave Herinneringskamp Westerbork. ISBN 90 72486 16 1.