Het Drents Oorlogs- en Verzetsmuseum aan de Kloosterstraat vertelt aan de hand van een diversiteit aan voorwerpen, verhalen over oorlog en verzet in het Noorden van Nederland. Voorwerpen die, zo vertelt Enno Smid, initiatiefnemer en huidig bewoner van het pand, in de loop van tien jaar zijn verzameld.

Eén geschiedenis staat centraal in het kleine museum: die van de overval op het Huis van Bewaring aan de Brink in Assen, op 11 december 1944. Bij die opzienbarende actie bevrijdden elf jonge mannen en een vrouw – allemaal tussen de 20 en 24 jaar oud – 29 verzetsmensen, zonder dat daarbij ook maar één druppel bloed vloeide. De overval werd gepleegd vanuit het pand aan de Kloosterstraat, toen woonhuis van de familie Bulthuis. Alle betrokkenen waren lid van de Knokploeg Noord-Drenthe, een verzetsgroep die tijdens de bezetting bonkaarten stal, wapendroppings organiseerde en onderduikers onderbracht. De gevangen knokploegers zaten op die elfde december al een week of zes gevangen. Het was zo goed als zeker dat ze kort daarna zouden worden gefusilleerd.
Zeven van hen waren zes weken eerder, op de avond van 26 oktober, op weg naar Bruntinge om wapens te bergen die daar de nacht ervoor waren gedropt. Nanning Zeldenrust (80) was erbij. ‘We fietsten in het donker – het was spertijd – over een smal paadje naar Bruntinge. In Orvelte kwamen we langs de boerderij van Nijdam. Maar een paar uur eerder hadden de Duitsers een zendtoestel op Nijdams boerderij gepeild en de boerderij omsingeld. Wij liepen rechtstreeks de val in.’ Zeldenrust en zijn maten werden ingerekend en meteen verhoord. ‘De Duitsers namen ons één voor één apart. Wie niet werd verhoord, moest met zijn handen in de nek tegen de muur staan. Uren hebben we zo gewacht. Een Duitser met een machinegeweer hield ons onder schot.’ De verhoren verliepen met veel geweld: ‘We werden geslagen met koppels. Iedereen was doodsbang.’
In de loop van de week die volgde rekenden de Duitsers nog tientallen verzetsmensen in. Die werden allemaal opgesloten in het Huis van Bewaring in Assen. Freek Bastiaanse was leider van de overval op 11 december die moest leiden tot hun bevrijding. De commandant van de Knokploeg, Kees Veltman, van wie drie familieleden gevangen zaten, opperde als eerste om de anderen te bevrijden. Bastiaanse (83): ‘Aanvankelijk reageerde iedereen met ongeloof. Het zou nooit lukken, dachten we. Maar toen het ons bleef bezighouden, besloten we het er op te wagen.’ Van een ‘goede’ bewaker kregen de overvallers belangrijke informatie. Bastiaanse: ‘Hij vertelde dat de Duitse nachtbewaking ’s morgens rond zeven uur vertrok en niet meteen vervangen werd door de Duitse dagploeg. De Nederlandse bewakers die achterbleven, waren lichter bewapend. Die zouden we wel kunnen overmeesteren. De enige vrouw uit onze ploeg, Greet Bulthuis, heeft de gevangenisingang vanuit een portiek dagen achtereen geobserveerd, in die vroege ochtenduren. De zwakke plek in de bewaking bleek elke ochtend ongeveer zeventien minuten te duren. In die zeventien minuten zouden wij onze slag moeten slaan.’

Dreigen voldeed

De bevrijders hadden zich verdeeld in een ‘kraakploeg’ en een ’transportploeg’. Jan Bulthuis (83), was lid van de kraakploeg. Hij hield tijdens de overval vanachter het struikgewas de ingang van de gevangenis in de gaten. ‘Ik woonde met mijn familie aan de Kloosterlaan. Als Assenaar kon ik me maar beter niet vertonen aan de bewakers. Bovendien was ik de enige die met wapens kon omgaan. In de meidagen van 1940 had ik in Rotterdam tegen de Duitsers gevochten. In mijn tas zaten twee Colt 45-pistolen en twee handgranaten. Als de Duitse bewakers vroeger zouden komen dan normaal, zou ik een handgranaat laten ontploffen. Dat was de afspraak. Ik had daar zelf ook het leven bij gelaten. Het zijn spannende minuten geweest.’
Terwijl Bulthuis buiten de zaak in het oog bleef houden, drongen de andere kraakploegers de gevangenis binnen. Bastiaanse: ‘Als er iemand aanbelde werd er eerst door het luikje gekeken en pas daarna werd de deur opengedaan. Wij hebben ons met z’n zessen verstopt in de struiken. Toen er een Nederlandse bewaker werd binnengelaten, ben ik, met een pistool, mee naar binnen gesprongen. Op de voet gevolgd door vier anderen. We hebben de bewakers onder bedreiging alle cellen laten openmaken. We hadden afgesproken om onze pistolen uitsluitend als dreigmiddel te gebruiken. En dat dreigen voldeed.’ Zeldenrust herinnert zich het moment waarop zijn celdeur openging nog goed. ‘Ik schrok geweldig. Toen ik Freek Bastiaanse naast de bewaker zag staan, dacht ik: Nu is alles verloren. Die hebben ze ook al opgepakt. Maar ik had al snel door hoe het zat natuurlijk.’ De transportploeg, verantwoordelijk voor het vervoer van de bevrijde gevangenen, stond buiten klaar met twee kleine vrachtwagens. Piet Veltman (82) had die auto’s – ’twee roestbakken’ – in de weken ervoor geregeld en was één van de transporteurs. ‘We zijn op 11 december ’s morgensvroeg vanuit Haulerwijk naar Assen gereden en hebben een paar honderd meter van de gevangenis gewacht. Toen de jongens eenmaal binnen waren kwam Greet Bulthuis ons vertellen dat we naar de ingang van de gevangenis konden rijden. Ik zie nog voor me hoe ze naar buiten kwamen. Sommige liepen nog op sokken of in hun ondergoed.’
Omstanders moesten de indruk krijgen dat het om een gebruikelijk gevangenentransport ging. De chauffeurs droegen eerder buitgemaakte Duitse uniformen. Met gespeelde hardhandigheid – ‘Einsteigen! – dreven ze hun vrienden de auto’s in. Die hadden binnen de opdracht gekregen vooral geen blijdschap over hun bevrijding te etaleren. Bastiaanse: ‘Kennelijk speelden we onze rollen overtuigend. Een toevallige passant schold ons uit voor “Verraders” en “Bloedhonden”.’
Veltman herinnert zich een angstig moment. ‘Toen we wilden vertrekken sloeg een van de motoren af. We hebben de slinger gebruikt om die gammele bak weer op gang te krijgen. Dat kostte een paar minuten, maar het lukte.’ Om kwart voor acht vertrokken de auto’s, de een richting Noord-Drenthe, de ander richting Friesland. Bevrijders en bevrijden werden onderweg per twee op voor hen bekend terrein afgezet. Zo konden ze te voet op zoek gaan naar een geschikt onderduikadres.

Zakdoek

Enno Smid van het oorlogsmuseum in Assen heeft afgelopen december samen met zijn metgezel Betsie nog een herdenkingsbijeenkomst georganiseerd. Bastiaanse, Bulthuis, Zeldenrust en Veltman, ze waren er alle vier. ‘Maar het was de laatste keer’, vertelt Smid. ‘We vinden het na zestig jaar een goed moment om met de herdenking te stoppen. De nog levende betrokkenen zijn dat met mij eens.’ Maar met het museum gaat Smid voorlopig onvermoeibaar door. ‘Dit verhaal mag niet vergeten worden. Ik hoop dat iemand ooit mijn werk wil overnemen.’
In één van de vitrinekasten ligt een zakdoek. Er is een tekst op geborduurd: ‘Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn. Huis van Bewaring. Cel 30. Assen.’ Is dat een herinnering aan de overval? ‘Nee’, vertelt Smid. ‘De zakdoek is ons opgestuurd vanuit Ontario, Canada. Hij is gemaakt door een koerierster die na de overval van 11 december werd opgepakt en gevangen gezet. Een van de knokploegers had tijdens zijn verblijf in cel 30 op de muur geschreven “Wie God zegt, zegt alles.” Dat had haar getroost, schreef ze ons in de brief die ze meestuurde. Haar zakdoek was op die tekst geïnspireerd. Zij is op 13 april 1945 bevrijd door de Canadezen.’

De auteur is een dochter van verzetsman Henk de Jonge (1920-1999). Hij was een van de 29 gevangenen die bij de bevrijdingsactie werden bevrijd.