Het moet een luguber schouwspel zijn geweest al die dagen en nachten van de Tweede Wereldoorlog. De lucht boven Noord-Nederland vol met geallieerde vliegtuigen op weg naar Duitsland, ’s nachts als motten gevangen in bundels vijandelijk zoeklicht en genadeloos beschoten door het luchtafweergeschut en snelle Duitse nachtjagers.

Het gaat niet om spitten in de grond maar om spitten in archieven

Toch kan nog regelmatig achter een naam van een bemanningslid het vraagteken worden weggehaald en vervangen door het gedetailleerde verhaal van de laatste ogenblikken in iemands leven. En zelfs meer dan zestig jaar nadien brengt die boodschap ontroering en zielenrust bij de nabestaanden.
Dat is ook precies de reden waarom mannen als Douwe Drijver uit Leeuwarden, Klaas van der Veen uit Bergum en Lenny Schrik uit Veendam zich al tientallen jaren inspannen om vliegtuigwrakken te lokaliseren en om de nabestaanden van de bemanningsleden te achterhalen. Zoals Klaas het zegt: ‘Het gaat ons niet om het spitten in de grond maar om het spitten in de archieven.’ Hij heeft statistieken gemaakt van de aantallen vliegtuigen die in jaren 1940-1945 boven Friesland werden neergehaald en daaruit valt het verloop van de oorlog te achterhalen. ‘Er kwamen in Friesland meer toestellen naar beneden dan in Groningen en Drenthe. Dat kwam omdat de Duitsers hier hun eerste lijn hadden liggen om vliegtuigen te onderscheppen. Je had het vliegveld Leeuwarden en radarstations. De top ligt in 1943. Daarna zie je dat de Duitse luchtverdediging meer op de Heimat werd geconcentreerd. Vanaf dat jaar stortten er meer vliegtuigen neer boven Groningen en Drenthe en veel minder boven Friesland.’
Lenny Schrik kan dat bevestigen. ‘Er kwamen boven Groningen ook meer Duitse toestellen naar beneden dan geallieerde.’ Voor hun onderzoek maakt dat voor alle drie mannen overigens geen verschil. Ze spannen zich even hard in bij hun speurwerk naar een Duits als naar een geallieerd vliegtuig.

Drie mannen, drie redenen

Klaas, Douwe en Lenny hadden stuk voor stuk hun eigen reden om zich te gaan verdiepen in dit bijzondere stuk geschiedenis.
Lenny: ‘Als jongetje van zeven woonde ik in Winschoten en daar speelde ik vaak bij een buurjongen in de schuur. Die schuur lag vol legermaterialen, gekocht uit de dump. Daar hoorde ik ook verhalen over de oorlog, over neergestorte vliegtuigen. Zoals over een Duits vliegtuig dat boven Finsterwolde was neergekomen. Mijn moeder komt daar vandaan maar mijn ouders praatten bijna nooit met mij over de oorlog. Later ben ik door het lezen van een boek van Ab Jansen over de luchtoorlog tot dit werk gekomen.’
Klaas: ‘Ik ben er toevallig ingerold. In 1987 las ik een stukje in de krant over een in Australië wonende Engelsman die op zoek was naar een brug ergens in Friesland waar hij in de oorlog vanuit een bommenwerper aan zijn parachute op was neergekomen. Toen ging bij mij een lichtje branden. Als jongetje van acht had ik meegemaakt dat een vliegtuig op zeven-, achthonderd meter van onze boerderij in de Earnewarre onder Garijp bommen afwierp en even later vier kilometer verderop neerstortte. Vijf van de acht bemanningsleden wisten zich per parachute te reden, drie kwamen er om. Dat beeld stond nog aardig op mijn netvlies en ik heb toen gezegd: Ik kan je wel helpen. Als een detective heb ik toen uitgekiend dat die man inderdaad moest zijn neergekomen op een brug daar bij Oudega. Ik ben met hem nog op die plek geweest. Bij dat speurwerk ben ik toen ook in contact gekomen met Douwe.’
Douwe: ‘Ik was altijd al geïnteresseerd in geschiedenis. Toen ik slaagde voor de ULO kreeg ik wat geld en daarvan kocht ik een boek van Jan van der Veer over de luchtoorlog boven Zuidwest-Friesland. In dat boek zaten nogal wat losse eindjes; dat kwam mede doordat de archieven toen nog niet waren opengesteld. Toen ben ik zelf maar gaan zoeken. Ik ben vaak naar de inmiddels geopende archieven in Londen en Berlijn geweest. In de herdruk van het boek van Van der Veer zijn veel gegevens van mij verwerkt.’

Achter ieder vliegtuigwrak schuilt een persoonlijk verhaal

Voor alle drie is de belangrijkste drijfveer om al die naspeuringen te doen het bieden van zekerheid aan nabestaanden over het lot van die duizenden en duizenden mannen die in de oorlog hun leven gaven. Daar zijn vaak blijvende contacten uit ontstaan. Achter ieder vliegtuigwrak schuilt een persoonlijk verhaal. Zoals dat van die Canadese Halifax die in de nacht van 29 op 30 juni 1942 bij het dorpje Speers in Friesland neerstortte. Douwe: ‘De gemeente Boarnsterhim deed ons het verzoek om familie van de bemanning op te sporen.’
Klaas: ‘In het dorp ging het verhaal dat de bemanning met hulp van het verzet naar het zuiden was gevlucht. Dat leek ons sterk want ons was geen enkel geval bekend van een in Friesland of Groningen neergekomen vlieger die vóór de melkstaking van mei 1943 door de ondergrondse was geholpen. Vanaf dat moment kwam het verzet namelijk pas op gang en toen ontstond ook een vluchtlijn vanuit Friesland naar het zuiden waarlangs ook vliegers uit Groningen en zelfs uit Emmen probeerden te ontkomen aan de Duitsers. Bekend was dat het bewuste toestel door een Duitse nachtjager was geraakt en dat er een dode was geborgen. Dat was de staartschutter, die uit het neerstortende vliegtuig was geslingerd. Het kon volgens ons niet anders of de andere zes bemanningsleden zaten nog in het wrak in de grond.’
Douwe: ‘Wij hebben toen bijna alle nog levende familieleden in Engeland en Canada opgespoord. Omdat berging van het toestel te duur was heeft de gemeente Boarnsterhim een monument geplaatst bij de plek waar het vliegtuig in de grond zit. Dat is op 30 juni 2003 onthuld. In aanwezigheid van een aantal familieleden en een afvaardiging van RAF-veteranen, compleet met standaard. Pas twee jaar later hebben we de laatste ontbrekende familie alsnog kunnen opsporen.’

In wrak gevonden brief leidt tot ongeloof

Ook Lenny kent heel wat van dergelijke verhalen. ‘Boven Groningen waren op 25 juni 1943 drie toestellen neergeschoten, waaronder die ene bij Finsterwolde waarover ik al vertelde. Ik wilde uitzoeken wie er in dat vliegtuig, een Messerschmitt-109, had gezeten. Het toeval wilde dat de toenmalige burgemeester van Reiderland enthousiast was voor geschiedenis. Vanaf 1991 heb ik onderzoek naar dit vliegtuigwrak gedaan en er werden sponsors gezocht voor de opgraving. In 1997 is het geborgen, in samenwerking met de Luchtmachtbergingsdienst en de Gravendienst van de Koninklijke Landmacht. Er werd een brief tussen de restanten gevonden waarmee de piloot kon worden geïdentificeerd. Via mijn Duitse vrienden van de vermisten-zoekgroep “Flieger Flugzeuge Schicksale” in Oldenburg is zijn toenmalige verloofde opgespoord maar die weigerde het verhaal te geloven. Haar echtgenoot geloofde het wel; die heeft via een Duits contact nog naar een foto van die piloot gezocht. Op deze locatie staat geen monument, het was immers een Duitser. Voor mij maakt dat niet uit, mij ging het er om dat die man nu een graf heeft en niet anoniem is gebleven. Hij ligt nu op de begraafplaats in IJsselstein in Limburg waar alle in Nederland geborgen Duitsers zijn begraven.’
Lenny’s verhaal heeft nog een vervolg: ‘Bij die opgraving was een man aanwezig die als jongetje van elf een punt van de propeller van het neergestorte vliegtuig had meegenomen. Hij mocht het opgegraven blad, waarvan die punt ontbrak, nog even vasthouden. Die man had als jongen gezien hoe de Duitse piloot vlak voor zijn toestel neerstortte een luchtgevecht had geleverd met een Amerikaanse bommenwerper die werd geraakt en daarna was afgegleden naar de Dollard. Ik ben nu op verzoek van een neef van de boordschutter bezig met een onderzoek naar die Amerikaanse B-17-bommenwerper. Vissers hebben me de plek aangewezen waar het wrak zou moeten liggen maar daar is niets meer te vinden als gevolg van de werking van getijden en stromingen. Er waren tien man aan boord. Twee lijken zijn snel daarna aangespoeld. Twee anderen spoelden pas maanden later aan. Die werden anoniem begraven in Wittmund in Noord-Duitsland en later naar België overgebracht. Ik ga ervan uit dat dit de piloot en de boordschutter zijn. DNA-onderzoek zou zekerheid kunnen verschaffen, maar het is altijd een groot probleem om daar toestemming voor te krijgen.’

Tijd van opgravingen lijkt voorbij

De zichtbare sporen van vliegtuigwrakken zijn geleidelijk verdwenen. In de eerste jaren van de oorlog werden de restanten aan de oppervlakte geborgen door de Duitsers, die allerlei materialen wilden hergebruiken. Vanaf het voorjaar van 1943 werd dit werk mede verricht door Nederlandse bedrijven. Na de bevrijding werden veel wat dieper in de grond zittende wrakken opgegraven door de Luchtmachtbergingsdienst en door handelaren die met toestemming van de regering op zoek gingen naar oud ijzer, dat ten tijde van de Korea-oorlog goud waard was. Ook particulieren gingen, legaal of illegaal, aan het opgraven.
In de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog kon een boer je nog precies vertellen waar op zijn land een vliegtuig was neergestort. In droge zomers werden die plekken in het weiland het eerst geel. Dat kwam door de koolwaterstoffen uit de benzine en de olie die samen met de zwaarste delen van het vliegtuig meters diep de grond in waren geslagen. Nu is een nauwelijks zichtbare ondiepte in het landschap soms het enige dat nog aantoont dat op zo’n plek iets bijzonders is gebeurd.
Het ziet er naar uit dat de laatste vliegtuigwrakken die nog in de bodem van Friesland en Groningen zitten, niet meer zullen worden opgegraven. Vanwege de financiële consequenties kiezen gemeenten ervoor de locatie tot veldgraf te bestempelen.
Lenny mist het veldwerk wel. Hij heeft het zelf vroeger gedaan en kent de spanning van het opgraven. Klaas en Douwe hebben dan wel nooit zelf opgravingen verricht, ze gingen op uitnodiging wel kijken als de bergingsploeg van de luchtmacht aan het werk was. Het spitten in de grond mag dan verleden tijd zijn, het spitten in de archieven zal nog jaren doorgaan. Naar schatting zitten er nog altijd tweeduizend vliegtuigwrakken in de Nederlandse bodem, met daarin de stoffelijke resten van vierhonderd bemanningsleden.