Op het platteland houden steeds meer mensen paarden. Valt er wat moois te verwachten van dit nieuwe gebruik van het landschap?

Stal Dijkema in Stedum. Een oude vlasschuur bij een vrijwel afgebouwde nieuwe woning aan de oostrand van het dorp, op ruim drie hectare weidegrond. Voor de zeer lage prijs van nog geen 195 euro per jaar kun je daar een paard laten weiden, van april tot november. De 27-jarige fulltime tandartsassistente Natasja Toxopeus leidt het bedrijf. Zelf bezit ze een merrie, Urola, en een ruin, Tinus, samen met haar vriend Eric Dijkema. Haar vriend en schoonvader hebben een melkveehouderij en doen de paardenhouderij als tweede activiteit ernaast.
Van hobbyhouderij wordt de stal steeds professioneler. Wat Natasja vooral doet, is paarden hanteer- en berijdbaar maken, uitsluitend voor dressuur. Ze heeft ook een buitenbak. Natasja is een gespierde vrouw die haar paarden scherp observeert. De vakantie gebruikte ze om weer eens extra met haar paarden te werken. ‘Mensen hebben een raar idee bij paardrijden. Het is geen auto waar je instapt. Je moet een paard voorzichtig benaderen, in kleine stappen handzaam maken.’

Paardenstapel

De ‘paardenstapel’ in Nederland neemt gestaag toe. ‘Horsificatie’ werd deze ontwikkeling onlangs genoemd in een debat over de toekomst van het platteland op Radio 1. Synoniem, maar iets gangbaarder, is het begrip ‘verpaarding’. Het was onder meer te horen in een lezing van rijksadviseur voor het landschap Dirk Sijmons, tijdens het symposium Paard en Plattelandsvernieuwing, georganiseerd door de Koninklijke Nederlandse Hippische Federatie in het hoofdkantoor van de Rabobank in Utrecht op 4 april. Sijmons vertelde daar dat cijfers van het ministerie van LNV over de omvang van de paardensector hem verrast hadden: pluimvee en bloembollen zijn door paarden qua economische betekenis al voorbijgestreefd. De verwachting is dat binnen vijf jaar ook de melkveehouderij is ingehaald.
Waar gemeenten nu vaak nog enigszins afwerend reageren op de zoveelste ‘paardenbak’, betoogde Sijmons dat ‘het nieuwe gebruik van het landschap’ met behulp van wat subsidie ook tot mooie dingen kan leiden: kilometers groene hagen in plaats van eindeloos veel witte afrasteringen, bloemrijke paardenweides, goed vormgegeven bedrijfsgebouwen.

Paardenmelk

Willem Foorthuis, directeur van het Keuning Instituut in Groningen en lector Plattelandsvernieuwing aan de Hogeschool Van Hall Larenstein, was een van Sijmons’ toehoorders. Sinds de lezing laat de gedachte van de paardenbusiness als ‘landschapsvormende kracht’ hem niet meer los.
‘Op het symposium in Utrecht werd gezegd dat we nu vierhonderdduizend paarden hebben in Nederland, en dat aantal neemt nog toe. Tegen de tijd dat het er vijfhonderdduizend zijn, zitten we op het niveau van kort voor de oorlog. Dat is gigantisch.’
Foorthuis maakt onderscheid tussen de formele en de informele paardeneconomie. In de eerste categorie horen de boeren thuis die paarden als tweede tak erbij doen, in het kader van een zorgboerderij, als manege of als producent van paardenmelk; maar ook andere ondernemers: de handelaren, de transporteurs, de paardentandartsen.
De tweede, informele categorie bestaat uit burgers die paarden primair houden uit liefhebberij. ‘Een groot deel van deze mensen komt uit de stad. Ze zijn op het platteland gaan wonen omdat je daar paarden kunt stallen. Paarden zijn voor hen in de eerste plaats een consumptieartikel, en dit heeft implicaties voor het landschap.’
Volgens Foorthuis kan het twee kanten op gaan: ‘Als je de nieuwe paardenhouders vrij laat wordt een flink deel van het huidige productielandschap strikt particulier domein, afgegrensd met coniferen en (witte) hekken. Maar begeleid je deze doorgaans vermogende mensen goed, een beetje naar Engels model, dan kan hun komst juist winst zijn voor het landschap: public footpaths op privé-terrein en veel aandacht voor het design van de boerderij en het bijbehorende land.’
Speciale consulenten vanuit gemeenten, zegt hij, zouden deze mensen moeten stimuleren om van hun stek iets heel fraais te maken. Paardenbezitters moeten er lol in krijgen om te pronken met hun hebben en houden, zodat derden kunnen meegenieten. Net als bij landgoederen. ‘Als je dit proces niet coacht krijg je een heleboel shit.’
Agrarisch makelaar Jouwert de Vries uit Stiens bevestigt dat ook in Noord-Nederland steeds meer mensen een lapje grond kopen om paarden op te zetten, meestal puur voor privé-gebruik. Dat is ook de indruk van Wiebe van de Lageweg, werkzaam bij Agrarische Makelaardij Koomans-Achterhof in Noordhorn. ‘Er is veel vraag naar boerderijen waar twee tot drie hectare grond bij zit. Die verkoop ik aan mensen uit de regio die naast hun vaste baan op kleine schaal paarden houden.’
Welke omvang de ontwikkelingen in het Noorden precies hebben, gaat Foorthuis laten uitzoeken, en met een regionale bijeenkomst hoopt hij beleidsmakers en paardenbezitters tot elkaar te brengen.

Paardenfluisteraar

Waarover hebben we het eigenlijk bij paarden? In Nederland is er maar één algemeen stamboek, de KWPN, de Koninklijke Warmbloed Paarden Nederland. In KWPN-paarden, herkenbaar aan een slanke, ranke bouw, zijn Arabische en Duitse bloedlijnen aanwezig.
Los daarvan staat het Friese Stamboek. Ook hier gaat het om niet heel zwaar gebouwde paarden maar hoewel hoogbenig zijn ze op alle onderdelen toch forser. Direct in het oog springen de kleur diepzwart en de manen over het voorhoofd en boven de zware hoeven. Ten slotte een lange staart die net niet de grond raakt.
Friese Stamboekpaarden worden ook buiten Nederland gefokt, in Canada en de Verenigde Staten. Al vanaf de achttiende eeuw is het gewoonte in Friesland dat fokpaarden soms eigendom zijn van meerdere geldschieters. Tegenwoordig wordt in fokhengsten die goed presteren ook internationaal geïnvesteerd. In een paard, dat niet zelden tweehonderdduizend euro doet, zit naast Nederlands soms Amerikaans of Canadees geld van ooit uit Friesland geëmigreerde boerenfamilies.
Niet alle paarden zijn van die klappers. De prijzen voor gewone paarden en pony’s kelderen al een tijdje. Leuk voor de gewone particulier, die dan ook in toenemende mate paarden aanschaft van het type dat jaarlijks wordt verhandeld op de Zuidlaardermarkt.
Mirjam Balkema (25) heeft nog niet zo lang geleden zo’n Zuidlaardermarkt-paardje gekocht. De smakelijk ogende hengstpony Joff, zwart-wit gekleurd, kostte 175 euro. Mirjam werkt bij de gemeente Tynaarlo als milieuambtenaar. Haar bedrijf Stal Petersburg is voorlopig nog gevestigd in Donkerbroek (Fr.) Na werktijd corrigeert ze daar onhandelbare paarden met behulp van de nieuwe dressuurmethode Natural horsemanship. ‘Dat is niet-directieve dressuur. Je maakt de paardenwil niet kapot. Een paard is een kuddedier. Daar maak je gebruik van. Je speelt in op zijn angst om van de kudde geïsoleerd te worden. In de volksmond heet iemand als ik een “paardenfluisteraar”.’
Een open paardenbak, een paar boxen in de sobere schuur, efficiënt ingericht. Het complex met woonhuis heeft wat afgerasterde stukjes weiland, ‘kampjes’ geheten onder paardenhouders. Twee eigen paarden staan er, en er is ruimte voor niet meer dan vier klanten. Mirjam heeft daardoor een fikse wachtlijst. ‘Het is veel te klein’, zucht ze. ‘Zo kan ik mijn bedrijf niet levensvatbaar houden.’ Bijna zeker wordt het daarom verplaatst naar de provincie Groningen. ‘Ik ben het onbegrip van de gemeente Stellingwerf zat. Ik weet niet hoe vaak ik het op het gemeentehuis heb uitgelegd. Maar ze zijn heel strikt. Ik mag hooiland bijkopen maar er geen stal op bouwen. In Noordbroek staat een huisje met precies wat ik nodig heb, een mooi stuk grond van 2500 vierkante meter. Ik kan vlakbij zeven hectare weiland pachten.’

Paardenhandel

Zo’n zeven hectare ligt er ook bij het bedrijf van Anne en Antsje Okkema in Britswerd (Fr.) Een enorme binnenbak is in gebruik om dressuur en andere trainingen te doen. In een aparte vleugel zijn meer dan twintig boxen afgezonderd, een soort stal op zich, vol met eigen gefokte merries, jonge hengsten en ruinen voor verkoop of verdere fok. Sinds kort kunnen ter plaatse ook hengstige merries worden geïnsemineerd. De eigenaars handelen in Friese tuig- en dressuurpaarden. Die gaan veelal naar Canada en vooral de Verenigde Staten.
Naast de grote binnenbak is een enorme buitenbak en daarvoor een longeertrommel in aanbouw die computermatig wordt afgesteld. Longeren is een van de eerste oefeningen die worden gedaan om een paard voor de toekomst hanteerbaar te maken, of het nu om dressuur- of tuigpaarden gaat.
Soms komen de paarden niet eens op het enorme complex waar in de weilanden tot aan de horizon een kleine zestig Friezen staan. De Okkema’s werken op bestelling. Er gaat veel geld in om. Soms participeren buitenlandse kapitaalverschaffers in een aankoop. Een succesvolle Friezen-handelaar moet snel beslissen. Jarenlange ervaring in tuig- en dressuurpaarden is absolute voorwaarde. Voortdurend gaat die namiddag Okkema’s mobieltje.
Een bedrijf als dit is in feite niet anders dan een voortzetting van een bestaande traditie. Hoe kijkt Okkema aan tegen het fenomeen verpaarding? Voor hem lijkt het vooral een kwestie van concurrentievervalsing te zijn. ‘Als je tegenwoordig bij een willekeurige boer de staldeur opentrekt, ziet het zwart van binnen. Iedereen, verstand of niet, wil Friese prijswinners fokken. Ze verkopen hun melkquotum, omzeilen de belastingaanslag door een nakomeling van een goed bekend staand paard te kopen. Gevolg: als je met al die nakomelingen gaat fokken zonder ze in training te nemen, verwateren de eigenschappen. Het kost jaren om een nakomeling groot te brengen die echt dressuur- of tuigpaardkwaliteit heeft. Waar dit soort mensen op uit is, is profiteren van de winstgevende spermahandel. Maar dan puur op naam en faam van het voorouderpaard.’
Anne Okkema heeft tegenwoordig geen andere baan meer achter de hand. ‘Toen ik jaren geleden per ongeluk aan de Friese dekhengst Thomas 327 vast bleef zitten, werkte ik nog de hele dag bij Tinga deurenfabriek in Winsum (Fr.). Ik kocht het paard in opdracht van een Amerikaan voor het toen enorme bedrag van 250.000 gulden. Die trok zich onverwacht terug. “Toch kopen”, adviseerde mijn toenmalige baas, en iemand anders werd mede-eigenaar.’
Zijn vrouw Antsje Okkema-Hoekstra (43) zit al vanaf haar vroege jeugd in de paarden. Later werd ze bejaardenverzorgster in Tsjum. Antsje: ‘Maar ik bleef over paarden fantaseren. Op mijn 21ste kocht ik een halve Arabier voor 2150 gulden, voskleurig, met vier witte voeten en een bles. Een prachtig dressuurpaard.’ Anne: ‘Ons hoofdinkomen komt nu uit de handel. Gisteren nog was iemand op zoek naar een ouder paard voor Ierland. Ik was net bezig met twee tweejarige merries in Wouterswoude, maar kon tussen de bedrijven door snel een geschikte ruin vinden. Gisteravond om half elf viel de beslissing en vannacht om half twee was de zaak rond.’

Met medewerking van Margriet van Dijken.

Trefwoorden