Het is een doordeweekse dag met mooi nazomerweer; tussen Oudemolen en Loon is het druk van kortgebroekte fietsers. Daar ligt het land waarop Meino Smit, zoals dat heet, deeltijdboer is.

‘Kijk ze daar nou es zitten’, wijst Meino Smit naar het tafereeltje op zijn land. Een jonge vrouw en een oude vrouw, dochter en moeder waarschijnlijk, hebben stoelen buiten hun auto gezet en kijken, boterham in de hand, uit over zijn akkers.
Het is een doordeweekse dag met mooi nazomerweer; tussen Oudemolen en Loon is het druk van kortgebroekte fietsers. Daar ligt het land waarop Meino Smit, zoals dat heet, deeltijdboer is. Rogge, haver, aardappelen, grasklaver, zomertarwe, suikermaïs, groente en boekweit verbouwt hij. Op kleine akkers, tussen brede stroken met natuurlijke ruigte. Zo moet het hele stroomdallandschap van de Drentsche Aa er tot pakweg het midden van de vorige eeuw hebben uitgezien.
Door hun auto en stoelen op zijn land neer te zetten, ‘op mijn terras’, onderschrijven de vrouwen wat Meino Smit eerder zei toen hij me op de es van Oudemolen zijn boekweit toonde: ‘Ik doe precies wat in alle nota’s over de Drentsche Aa wordt aanbevolen en door de overheid met de mond beleden…’ Om er licht verbitterd aan toe te voegen: ‘…maar krijg er geen cent voor.’ Hij krijgt zelfs geen vergunning voor een schuur in de nabijheid van zijn land om de tractor en andere machines in op te bergen – ook niet als hij belooft zo’n schuur een nauwelijks opvallende vorm te geven.

Adviesbureau

Beide grootvaders, van wie er een uit Drenthe kwam, waren boer in de Wieringermeerpolder, en zijn vader was aannemer en werkzaam in Flevoland, dus zo vreemd was het niet dat Meino Smit cultuurtechniek ging studeren in Wageningen. Maar ‘cultuurtechnieker’ in traditionele zin werd hij niet. Eerst kwam hij te werken bij Twijnstra en Gudde, alternatief indertijd voor het raadgevend bureau Berenschot, daarna bij de Grontmij en het Waterbedrijf Groningen. Sinds 2000 heeft hij in Paterswolde zijn eigen adviesbureau inzake duurzaamheid van fysieke structuren. Vier jaar daarvoor kocht hij met geleend geld acht hectare land bij Oudemolen en ging naast de consultancy doen wat hij eigenlijk altijd graag had willen doen: boer worden. Inmiddels bewerkt hij (met zijn vrouw, die lerares is) twintig hectare akkerland aan weerszijden van de Hoofdweg tussen Oudemolen en Taarlo en drie hectare vlak bij het hunebed van Loon; ongeveer de helft is gepacht van Staatsbosbeheer.
Ze boeren biologisch en cultuurhistorisch: geïntegreerd in en aangepast aan de ecologische structuren die het Drentsche Aa-gebied in een geschiedenis van eeuwen gemaakt hebben tot de ‘absolute favoriet’ onder de deelnemers aan de verkiezing onlangs van het mooiste landschap van Nederland. Dus geen kunstmest maar potstalmest van een biologische veehouder uit Eelde, en verbouw van klaver voor de benodigde stikstof. En royale vruchtwisseling om de bodem niet uit te putten. En teelt van oude, bijna verdwenen rassen en gewassen, zoals boekweit, aardpeer en de Drentsche rode weekschil. En indeling in kleine percelen met ertussen en langs de sloten brede stroken ruige begroeiing met allerhande gewriemel en gebloei van dier en plant, die zo met elkaar verbonden zijn dat ze een EHS, een ecologische hoofdstructuur, in het klein vormen. En nergens afrastering of enige andere uitsluiting van buitenstaanders.
Kleinschaligheid in het algemeen is een leidend beginsel. Niet alleen omwille van (de schoonheid van) het landschap aan de Drentsche Aa, ook omdat variëteit en biodiversiteit voorwaarden zijn voor een natuurlijk, ecologisch evenwicht. ‘Wageningen’ houdt ook op dat vlak de akkers van Smit nauwkeurig bij.

Tientje

‘Twee weken geleden was het op z’n mooist hier’, zegt Meino Smit als we over zijn akkers aan de Hoofdweg lopen. Toen stonden de aardappelen (fabrieksaardappelen voor de Avebe) in bloei en was de rogge nog niet geoogst. Nu bloeit op 1,6 hectare nog even de boekweit en vliegen daar de bijen af en aan. Meino Smit is ook imker.
Hij wijst me vier verschillende machines om de grond te bewerken, onkruid te verwijderen en dergelijke. Op een ander veldje zijn de boontjes bijna rijp die hij er verbouwt van zaad van de genenbank: het woudboontje, de eiboon, de ronde van Scheemda, de Drentsche rode weekschil en de Stiense boon, die paars is en met grote rode bloemen bloeit.
We rijden door Taarlo en zien een paar zeer lelijke, nieuwe schuren bij agrarische bedrijven staan. Voorbij het hunebed van Loon houdt de geasfalteerde weg op om verder te gaan als zandreed langs het roggeveld van Smit. Rechts donkert het water van een grote pingoruïne uit de laatste ijstijd. Midden door het roggeveld loopt een weg die is aangelegd vlak na de Napoleontische tijd en Taarlo met Vries verbond.
Zo’n weg waar je telkens je machine moet keren of optillen, de houtwallen met schaduw en overhangende takken, de gerende percelen, de hoogteverschillen in het land – het zijn allemaal fysische belemmeringen voor een efficiënte agrarische bedrijfsvoering die betrekkelijk eenvoudig verholpen kunnen worden. Maar wat er dan al niet verloren gaat. Meino Smit: ‘Mensen die over dat pad wandelden of fietsten hielden halt toen ze mij in de rogge zagen werken, zo verrast waren ze. Een roggeveld langs een voetpad, een ven, een houtwal, zoveel verschijningsvormen op zo’n klein gebied: het is fantastisch mooi en onverwacht, daar staan de mensen voor stil. Maar ik ben wel mooi twee weken bezig met het afzagen van overhangende takken zodat die combinatie van boerenland en natuur in stand kan blijven. Je krijgt van overheidswege zomaar een ton voor het organiseren van een congres over de integratie van natuur en landbouw in het stroomdal van de Drentsche Aa, maar een vergoeding van een tientje om takken van de boom te zagen is te veel gevraagd. Terwijl het bedrijven van landbouw een essentiële randvoorwaarde is voor het wezenlijke van de Drentsche Aa, ook toeristisch gezien.’

Kwetsbaar

‘Moet er geld bij?’ vraag ik.
‘Ja’, zegt Meino Smit. ‘Alleen in een goed jaar komen we op nul uit. En dan reken ik de uren die mijn vrouw en ik erin steken, niet echt mee.’
‘Ik ken boeren’, zeg ik, ‘kinderen van boeren die naast de boerderij een baan op kantoor in de stad hebben en op zeker moment toch maar besluiten het te kleine, onrendabele boerenbedrijf van de hand te doen. Wat zo aan de ene kant verdwijnt, wordt aan de andere kant dus weer goedgemaakt door liefhebbers als Meino Smit.’
Meino Smit: ‘Nou, vergis je niet. De meerderheid van de boeren in het gebied van de Drentsche Aa is deeltijdboer. Het zijn allemaal serieuze boeren, met een echt landbouwbedrijf, een echt machinepark. En dat is allemaal heel kwetsbaar, omdat er te veel en te makkelijk van wordt uitgegaan dat het hun ziel en zaligheid is om naast hun gewone werk ook nog boer te zijn en dat het dus daarom wel goed komt. Maar er moet ook perspectief zijn, enig economisch perspectief. Een mens wordt ouder, er komen gebreken, hoe zit het met de opvolging? Het is een zaak van algemeen belang dat er in dit landschap boerenbedrijvigheid blijft. Daar zou de gemeenschap, de politiek zich iets aan gelegen moeten laten liggen. De helft van je inkomen uit je boerenbedrijf, dat zou mooi zijn.’