Predikanten op het platteland moeten tegenwoordig flinke afstanden overbruggen en missen bij import-gemeenteleden kennis van de dorpse verhoudingen.

‘Dominee fietst’: die kreet van ontzetting klonk eind negentiende eeuw in menig noordelijk dorp. De waardigheid van het predikantenambt verdroeg zich slecht met het gebruik van de vélocipède. Van dominee werd verwacht dat hij in een rijtuigje werd rondgereden. Nu is een fietsende dominee opnieuw een bezienswaardigheid. Het aantal gelovigen per kerkelijke gemeente is door reorganisaties zo groot en geografisch gespreid dat huisbezoek op de fiets te tijdrovend is.
Wouter Slob (40) fíetst nog. Tot september was hij zeven jaar lang dominee van de Samen-Op-Weg-gemeente Wildervank (Gr.), nu preekt hij in Zuidlaren. Beide gemeenten maken deel uit van de gefuseerde Protestantse Kerk Nederland (PKN).
Geen beroep meer eigen aan het platteland dan predikant. In het Noorden heeft het ambt altijd meer ingehouden dan vertolking van Gods Woord. De negentiende eeuw biedt een staalkaart van extreem tegengestelde invullingen. Zo was dominee François Haverschmidt (1834-1894) uit Foudgum (Fr.), beter bekend als Piet Paaltjens, het liefst dichter. Daarentegen werd Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846-1919) als dominee in Harlingen zo geraakt door de ten hemel schreiende misère van de turfstekersgezinnen in het Fries-Drents-Groningse veengebied dat hij uit het ambt trad en dankzij de stemmen van anti-revolutionaire en Fries-nationalistische kiezers in 1881 als volksvertegenwoordiger van Schoterland (Zuidoost- Friesland) in de Tweede Kamer werd gekozen. Nederland kende toen nog een districtenstelsel.
Kerkgenootschappen lijken tegenwoordig weinig ruimte meer te bieden aan dit soort zondagskinderen. Dominee heeft geen tijd meer voor malligheid. Hij rept zich van sterfgeval naar crisissituatie, van regionaal welzijnsoverleg naar jongerencatechisatie. En niet zelden ligt tussen de ene en de andere vergaderlocatie tegenwoordig een afstand van tweehonderd kilometer.

Bizarre plaats

Door mijn telefoon klinkt een stemgeluid met een echt kerkelijke intonatie. Wim van Dommelen (58) is classis-consulent van het Regionale Dienstencentrum Groningen-Drenthe in Haren. Met een beetje dikke duim is de classis Noordoost-Groningen, waar ik woon, ruim twaalfduizend lidmaten groot, schat hij. Penningmeester John Veldman uit Spijk heeft de harde cijfers voor 2004: 7828 belijdende leden, 6395 doopleden. Dat betreft dertig kerkelijke gemeenten. En al die grote en kleine kerken worden bediend door in totaal nog geen veertien predikanten; bijna allemaal parttimers. Sommige gemeenten zitten nog lekker ruim in de jas, zoals Appingedam en Delfzijl met elk ongeveer 2500 lidmaten. Een lidmaat is een gelovige die belijdenis heeft gedaan; dat wil zeggen: iemand die bewust lid van een plaatselijk kerkgenootschap is geworden. Traditioneel wordt belijdenis gedaan zodra men achttien is. Daarnaast zijn er leden die alleen kerkelijk gedoopt zijn.
De PKN-gemeente Wildervank is maar zo’n 150 lidmaten groot. Wildervank is de meest bizarre plaats die ik ken in het Noorden. Een plakje peperkoek van nog geen honderd meter tussen twee kanalen die kilometers lang parallel lopen. Het Ooster- en Westerdiep zijn producten van eeuwen turf steken en vervoeren.
‘Hulde aan de Stichter van de Veenkoloniën’ staat op een gedenkzuil aan de Raadhuisstraat in Wildervank. Het komt zelden voor dat een dorp naar zijn stichter wordt genoemd. Koopman Adriaan Geerts (Paap) alias Wildervanck, reder met wisselend succes, kocht in 1647 de Boven-Muntendammer Venen van het kerspel Zuidbroek. Twee jaar later is de kolonie Wildervank een feit. Veendam volgt snel. Wildervank en Veendam waren uitzondering op de regel; de ontginning was daar puur particulier initiatief. Het overgrote deel van de Veenkoloniën is van staatswege in exploitatie genomen. Zij het dat met ‘van staatswege’ hier de Stadstaat Groningen bedoeld wordt.

Doorrookte studeerkamer

Een hoge ligusterheg schermt de pastorie aan de Raadhuisstraat van zalencentrum Boelens. Het kost wat moeite de voordeur te vinden. Logisch lijkt het me om het bordje ‘diakonie’ te volgen. Maar die deur naast de keuken is bijna versperd door een hoop eivolle vuilniszakken. Hier wordt kennelijk al driftig opgeruimd in verband met de aanstaande verhuizing naar Zuidlaren. Aanbellen helpt niet, de bel is kapot. Ik stel me dan maar duidelijk zichtbaar op, voor het keukenraam. Het is nog vroeg en er komt vast iemand ontbijten.
De eerste hongerige opstaander beantwoordt niet helemaal aan mijn beeld van dominee. Te vrolijk en te joviaal! Snel loodst Wouter Slob mij zijn studeerkamer binnen vóór zijn hyperenthousiaste kinderen mij hebben gespot. Een krappe, knusse, sterk doorrookte ruimte. Boeken en nog eens boeken in een uitpuilende kast en hoog opgestapeld in stoelen die op een chique buiten niet zouden misstaan.
Dat laatste klopt, vertelt Wouter Slob. ‘Opa Bos, van Moeders kant, werkte als procuratiehouder bij Mees, Pierson & Hope in Den Haag; een bank met een grote adellijke clientèle. Alle dagen trok Opa op met baronnen en jonkheren. Merendeels sterk verarmde aristocraten, met elkaar voortdurend verwikkeld in allerlei moeizaam verlopende erfenis- en executiekwesties. Talloze malen werd Opa Bos exécuteur-testamentair van een adellijk buiten. Of werd hij tijdelijk bewindvoerder. Dan kwam hij op kastelen de boekhouding doen, was ineens baas over jachtopzieners en pachters. Dolblij was ik als ik met Opa mee mocht, en diep onder de indruk. Het was ook griezelen. Terwijl Opa aan het werk was, liep ik in mijn eentje op die vaak vervallen buitens rond: lange donkere gangen, sombere schilderijen, kamers met meubels waar lakens over hingen.
In kasteel Duyvenvoorde, een groot landgoed tussen Leidschendam en Voorschoten, deed de Baron nog met een brandende kandelaber in de hand open. Opa werd daar later voorzitter van de beheerstichting. Een interessante locatie werd het, vergelijkbaar met het latere Catshuis, maar dan een waar geheime besprekingen werden gevoerd tussen het kabinet en buitenlandse delegaties. Eén moment herinner ik me nog precies. Ik was zes jaar en zag daar allemaal lui in lakens rondlopen. Allemaal sjeiks, het was toen oliecrisis. Als er dan weer zo’n ingewikkelde erfeniskwestie beklonken was, kreeg Opa als fooi ook een “stukje”. Die oude ridderstoel daar komt uit dat oliesjeiken-kasteel.’

Totaal ander mens

‘Ik ben in Voorburg geboren. Papa was hoofd van een mlk-school in Den Haag. Wij zijn niet een van oorsprong Haagse familie; Opa Slob kreeg daar als deurwaarder werk. Wij komen uit ’s Grevenduinen, een buurtschap van Sprangkapelle. ‘Kapél’ noemen ze in katholiek Brabant die protestantse enclave. Onze familie was zwaar hervormd, Gereformeerde Bond. Maar ik had ook een katholieke tante; en een afgedwaalde oom die het halve dorp bezat. Toen zijn vrouw overleed in 1970 weigerde de dominee haar een kerkelijke begrafenis.
Ik ben de enige uit ons gezin – ik heb twee zusjes – die echt is gaan studeren. Voor iemand die in Voorburg vlak bij het prachtige buiten Hofwijck is opgegroeid, lijkt Groningen om te gaan studeren niet een logische keus. Tóch wel. Ik zat in Den Haag op een leuke middelbare school maar had net te weinig bagage meegekregen om theologie te kunnen studeren. De faculteit in Groningen heeft een eenjarige dagopleiding, een handige compacte bijspijkercursus. Zo ben ik in het Noorden terechtgekomen. In 1992 gepromoveerd, in 1994 getrouwd, sinds 1998 predikant in Wildervank. Mijn gemeente bestaat uit een cirkel met een straal van vijf kilometer. Dat is met gemak te fietsen.
Veel van wat ik geleerd heb tijdens mijn studie, ziet er in de praktijk anders uit. Ik lijk hier wel bedolven onder de boeken maar wanneer ik de deur uit stap, word ik een totaal ander mens. Ik maak sowieso een heel sterk onderscheid tussen Dr. Slob – gevierd vanwege een baanbrekend proefschrift over ‘het normatieve spreken in de postmoderne theologie – en de dominee die van zijn fiets afstapt, aanbelt en dan maar op het juiste woord moet komen in vaak hemelschreiende situaties. Dan is er weinig meer over van Wouter, de academicus met zijn grote smoel. Toch staat de redactie van het kerkblad erop mij neer te zetten als Dr. Slob.
Als dominee ben je in het pastoraat altijd aan het zoeken. Hoe vind je woorden? Hoe zorg je dat je jezelf nooit opdringt aan iemand die toch al hevig aangedaan is? Daar zijn geen recepten voor. Een collega had al bij voorbaat alle psalmen uit zijn hoofd geleerd. Natuurlijk heb ik altijd een gebedenboek bij me.
Je siddert als jonge dominee bij de gedachte aan je eerste sterfbed. Het mijne was ontzettend dramatisch. Gelukkig was ik goed voorbereid door ouderlingen. Die hadden de zojuist verhuisde mevrouw die met veel succes Duitse herders fokte en een moderne kennel begonnen was, vaak bezocht in de korte periode dat ze ontdekte een heel snel verlopende vorm van kanker te hebben. Rang, boem! Wat moet je dan zeggen? De grootste troef van een dominee is dat mensen in zo’n situatie op een gegeven moment vragen of je met hen wilt bidden.’

Sociaal archief

‘Zelfs in zo’n op het oog kleine gemeenschap als Wildervank drijft het werk van de dominee op de rol van sleutelinformanten: mensen die hier geboren en getogen zijn, iedereen en alle familiesituaties kennen, dus ook de onderlinge gevoeligheden van soms bijna honderd jaar oud. Precies die dimensie, een soort sociaal archief – de essentie van dominee zijn op het platteland – wordt pijnlijk gemist bij de import die je tegenwoordig vaak vol enthousiasme actief ziet zijn in de kerk. Laatst verhuisde een oudere dame naar een verzorgingstehuis. Met haar verdween niet alleen een sympathiek iemand maar ook een schatkist aan kennis die nooit meer terugkomt.
“De dichtheid wordt minder”, noemen we dat in de pastorale sociologie. Men weet en neemt minder van elkaar. Soms is het ongelooflijk alledaags. Dan komt iemand goed gerevalideerd Beatrixoord uit na een ongeval en blijkt hij maandenlang door niemand te zijn opgezocht. Dat heeft niemand me dan gemeld.
Ook in de kerk komen de mensen niet uit zichzelf met wat hun dwars zit. Je moet tevoren geïnformeerd zijn door derden en dan nog moet je heel voorzichtig manoeuvreren. Je kunt veel kapot maken, zeker hier, door ongevraagd op iemand af te stappen.
Wildervank en omgeving is altijd frontier country geweest. Dat gevoel zit hier al eeuwen aan de grond vast. Mensen hebben een enorm sterk erfbewustzijn. Het betekent niet alleen dat ze het zelf willen rooien maar ook dat het bijna heiligschennis is om onuitgenodigd hun psychologische grenzen te overschrijden.
“Doe ik er goed aan?” is een vraag die ik mezelf stel vóór ieder huisbezoek. Het ergst en moeilijkst te verteren zijn de enorm heftige buren- en familieruzies. In mijn familie scheld je elkaar één keer voor rot en de lucht is geklaard. Wat me het meest heeft geschokt is dat Groningers zich heel moeilijk kunnen verontschuldigen. Dat onmogelijk “sorry” kunnen zeggen, zelfs niet bij het graf, belast mensen enorm. Ik probeer dan aan te geven dat naastenliefde vooral nut heeft als iets dat je leven op aarde lichter maakt.
Maar wanneer ik, naast het fietsen binnen mijn kleine vijf kilometer, in de auto zit naar preekbeurten en consulten in een gebied zo groot als de afstand tussen Bierum en Ommelanderwijk voel ik me onderdeel van één grote ruimte. Weg zijn dan de erfscheidingsruzies van Wildervank.’

Trefwoorden