‘Noorderbreedte is een nieuw tweemaandelijks tijdschrift (…) voor al diegenen die geïnteresseerd zijn in een goed natuur-, milieu- en landschapsbehoud in de drie noordelijke provincies.’
Zo werd in april 1977 het eerste nummer aangekondigd door bestuurslid Frans Kroesen. Het tijdschrift is breed opgezet, ook vanwege ‘de gelijksoortigheid van problemen waarvoor de beschermers van natuur, milieu en landschap zich in het Noorden geplaatst zien: rekreatie, landbouw, industrialisatie, defensie, energieopwekking, etc.’ Anno 2006 zijn de drie pijlers natuur, milieu en landschap aangevuld met de begrippen cultuurhistorie, ruimtelijke ordening, kunst, architectuur en wonen & werken op het platteland.
In Noorderbreedte zijn tot nu toe ongeveer 3000 artikelen gepubliceerd. Die zijn allemaal te vi…
‘Noorderbreedte is een nieuw tweemaandelijks tijdschrift (…) voor al diegenen die geïnteresseerd zijn in een goed natuur-, milieu- en landschapsbehoud in de drie noordelijke provincies.’
Zo werd in april 1977 het eerste nummer aangekondigd door bestuurslid Frans Kroesen. Het tijdschrift is breed opgezet, ook vanwege ‘de gelijksoortigheid van problemen waarvoor de beschermers van natuur, milieu en landschap zich in het Noorden geplaatst zien: rekreatie, landbouw, industrialisatie, defensie, energieopwekking, etc.’ Anno 2006 zijn de drie pijlers natuur, milieu en landschap aangevuld met de begrippen cultuurhistorie, ruimtelijke ordening, kunst, architectuur en wonen & werken op het platteland.
In Noorderbreedte zijn tot nu toe ongeveer 3000 artikelen gepubliceerd. Die zijn allemaal te vinden op de nieuwe website. Om eenvoudig de artikelen te kunnen vinden die over een bepaald thema gaan, is op de website voor al deze artikelen aangegeven op welke thema’s ze betrekking hebben, tot een maximum van vijf thema’s per artikel. Voorbeelden van zulke thema’s zijn ‘fauna’, ‘Schotse hooglanders’ of ‘muzikanten’. De thema’s zijn vervolgens samengebracht in hoofdgroepen, zoals ‘natuur’ of ‘kunst’.
Van deze indeling hebben we gebruikgemaakt om te kijken over welke onderwerpen in de loop der tijd meer of juist minder werd geschreven. Om het zicht op verschuivingen te behouden, is dertig jaar Noorderbreedte in drie periodes van tien jaar opgesplitst.
Overigens hebben we de artikelen in themanummers buiten beschouwing gelaten, zodat het aantal artikelen in dit onderzoek 2051 bedraagt.
De drie meest beschreven thema’s in Noorderbreedte zijn natuur, landschap en milieu (zie tabel). Dit komt precies overeen met de drie thema’s die in de oorspronkelijke doelstelling van het tijdschrift omschreven werden. Ook gebouwde omgeving en beleid & wetgeving waren belangrijke thema’s.
In de eerste periode, van 1977 tot 1986, was het thema natuur het belangrijkst, met bijna een derde van het totaal aantal artikelen. Ook milieu en beleid & wetgeving waren in verhouding vaak onderwerp van een verhaal. Het landschap was minder prominent aanwezig. De tweede periode, van 1987 tot 1996, laat zich vooral typeren door de thema’s natuur en landschap. Milieu verdween naar de achtergrond. Dat zette zich door in de laatste periode, vanaf 1997, toen nog maar zo’n 2 procent van de artikelen aan milieuproblematiek gewijd werd. Ook natuur en landschap werden enigszins verdrongen, en wel door de thema’s gebouwde omgeving en kunst.
Niet uit de tabel af te leiden maar wel aanwezig, is een klein aantal breuklijnen sinds 2004, het jaar waarin Annemarie Kok het hoofdredacteurschap definitief overnam van Jan Abrahamse. Zo is het aantal artikelen binnen het thema kunst sterk afgenomen: in de derde periode als geheel was het aandeel 17 procent, in 2004 was het gedaald tot 6 procent. Het aantal artikelen over de gebouwde omgeving nam juist nog verder toe tot 25 procent. Vooral dorpen (uitbreidingen, leefklimaat, nieuwe dorpen) werden een geliefd thema, naast architectuur.
Dertig jaar aandacht voor het Noorden
Noorderbreedte gaat over Noord-Nederland, maar komen alle delen van het Noorden aan de orde? En zijn alle provincies min of meer gelijkmatig vertegenwoordigd in de artikelen? Niet alle artikelen zijn geografisch te lokaliseren, bijvoorbeeld wanneer ze over een persoon of instelling gaan, of over een thema dat voor Noord-Nederland in zijn geheel van belang is. De locatie van alle artikelen die wél over een specifieke plek gingen – plaatsen, streken en meren – hebben we in kaart gebracht.
De kaart lijkt bijna een nederzettingenkaart, met grote stippen (veel artikelen) voor de steden, en kleinere stippen voor de dorpen. Als je beter kijkt blijkt dat dit beeld niet helemaal klopt: sommige dorpen, onder meer in de kop van Drenthe en in het terpen- en wierdenland, hebben relatief grote stippen. En sommige grotere plaatsen en steden (Drachten, Joure,
Franeker, Bolsward, Meppel, Coevorden, Hoogezand-Sappemeer, Winschoten) kwamen in Noorderbreedte nauwelijks aan bod.
Omdat Noorderbreedte over natuur en landschap gaat, hebben we de Bosatlas gevolgd en als achtergrond bij de kaart de grondsoort opgenomen. Het idee is dat landschapstypen een duidelijke relatie met grondsoorten hebben. Vervolgens hebben we opgeteld hoeveel artikelen gepubliceerd zijn over locaties met een bepaalde grondsoort. Dat betekent natuurlijk niet dat al die artikelen ook gingen over die grondsoort. Omdat bepaalde grondsoorten overvloediger voorkomen dan andere, hebben we daarvoor nog gecorrigeerd. Het gaat bijvoorbeeld om het aantal artikelen over de kleigebieden van Noord-Nederland gedeeld door het aantal vierkante kilometers klei dat Noord-Nederland telt.
Zoals te verwachten was wordt er in Noorderbreedte regelmatig aandacht besteed aan de kleigronden, met name het terpengebied, met ongeveer 9 artikelen per 100 km2. Maar zandgronden, en dan vooral het esdorpenlandschap, worden nog interessanter gevonden (12 artikelen per 100 km2). Veengronden zijn fors ondervertegenwoordigd, met maar 4 artikelen per 100 km2.
De verdeling van de artikelen over de provincies is enigszins ongelijk: met 44 procent van de artikelen wordt door de jaren heen over Groningen duidelijk meer geschreven. Friesland en Drenthe ontlopen elkaar weinig, met gemiddeld 29 respectievelijk 28 procent.
Dertig jaar auteurs
Wie schreven er veel in Noorderbreedte? Bijna 300 artikelen uit de afgelopen dertig jaar zijn van de hand van Jan Abrahamse, oprichter van het tijdschrift, hoofdredacteur van 1977 tot 2004 en tot op heden vaste medewerker. Vaak waren het interviews met allerlei noorderlingen die iets met het noordelijk landschap hebben of doen. Waar hij in de eerste jaren nog wel eens over het milieu schreef, kreeg hij gaandeweg steeds meer belangstelling voor kunst en architectuur. Ook verzorgde hij beschrijvingen bij luchtfoto’s in de rubriek In Vogelvlucht en van huiskamercafés voor de rubriek Op Slok.
Carla Alma, het langst zittende redactielid (1988-heden) staat met stip op 2 met ruim 70 artikelen. Andere veelschrijvers waren tot nu toe bijvoorbeeld de (oud-) medewerkers Sytze Bottema, Sietse van der Hoek, Edward Houting en Kees Willemen. (Oud-) redactieleden die veel stukken produceerden (meer dan 30) zijn Gerrie Koopman, Kees Siderius, Job Schreuder, Peter Huig en Meindert Schroor. Opkomende (schrijf)ster is natuurlijk de huidige hoofdredacteur Annemarie Kok, met 32 artikelen op haar naam.
Dertig jaar natuur
Natuur was zoals eerder gezegd het hoofdonderwerp in (bijna) dertig jaar Noorderbreedte. Maar waar gingen de natuurverhalen zoal over? En is de manier waarop over natuur werd geschreven in de loop der tijd veranderd? Aan de hand van twee cases proberen we grip te krijgen op de ontwikkelingen in het schrijven over natuur. De eerste is het Lauwersmeergebied, de tweede het thema dieren.
In de 13 artikelen die gingen over natuurlijke aspecten van het Lauwersmeergebied, is de functieverandering van het gebied duidelijk weerspiegeld. Het eerste artikel, in 1978, gaat uitsluitend over de natuurlijke functie, namelijk over de vestiging van dwergmeeuwen. Al snel volgen stukken over de gevolgen van militaire oefeningen in ‘de Lauwersmeer’ voor watervogels, met name geluidsoverlast door schietoefeningen. In het begin van de jaren 1980 staan de artikelen in het teken van de actie ‘Laat de Lauwersmeer niet schieten!’, gericht tegen de ontwikkeling van het militair oefenterrein. Het Lauwersmeergebied wordt gezien als ‘een natuurgebied, een dierenparadijs. En in zo’n gebied moeten de mensen zich aanpassen.’
Na een pleidooi tegen de komst van een kruitfabriek in 1985 en tegen grootschalige recreatie in 1986 krijgt Noorderbreedte meer oog voor de rol van de mens in het gebied, dat uiteindelijk een hoofdbestemming ‘natuur’ heeft gekregen. Zo wordt er geschreven over de aanleg van een lange-afstandswandelpad en het installeren van landschapskunst.
Het is duidelijk dat de dynamiek in de artikelen vooral voortkomt uit de historische loop van de gebeurtenissen. Noorderbreedte beschrijft hoe het gebied door de jaren heen functioneert en laat voor- en tegenstanders van uiteenlopende ontwikkelingen aan het woord.
De soorten dieren waaraan in Noorderbreedteartikelen zijn gewijd, levert een interessante verzameling op. In nummer vijf van 1978 was de dwergmeeuw de eerste diersoort die een eigen artikel kreeg, dankzij de al genoemde broedactiviteiten in het Lauwersmeergebied. Een jaar later kwamen kemphanen en kevers aan bod. Van 1985 tot en met 1987 verzorgde Henk van den Brink een speciale vogelrubriek met bijvoorbeeld de boomklever, de watersnip en, opnieuw, de dwergmeeuw. Daarna was er alleen af en toe nog aandacht voor bijvoorbeeld vossen, dassen en otters. In 1999 en 2000 schreef Marijke Drees nog over een zevental wat onbekendere dieren: Noordse woelmuis, gladde slang, waterspitsmuis, laatvlieger, steenmarter, Noordse glazenmaker en greppelsprinkhaan.
Vogels, en dan vooral weidevogels, waren voor Noorderbreedte kennelijk de interessantste dieren, met gemiddeld twee artikelen per jaar. Van de zoogdieren scoorde de otter in totaal vijf artikelen in dertig jaar.
Als er al een verandering waarneembaar is in de artikelen die over dieren gaan, dan is het dat in de periode 1981-1990 ‘beleidsdieren’ prominent aanwezig waren. Dat zijn dieren waarover gediscussieerd werd: enerzijds overlastveroorzakers zoals vossen, ganzen, kraaien en muskusratten, en anderzijds dieren waar we wat aan konden hebben: Schotse hooglanders en konikpaarden. Wat betreft die laatste, toch de iconen van het hedendaags natuurbeheer, is het eigenlijk opvallend dat ze weinig aan bod geweest zijn. De koniks of tarpans worden beschreven in een drietal artikelen over ‘de rekonstruktie van een oernederlandse bosvegetatie’ op het landgoed de Ennemaborg in Midwolda door middel van drie uit Polen geïmporteerde koniks. En de Schotse hooglander wordt in een lyrisch pleidooi aangeprezen als extensieve grazer bij uitstek.
Dertig jaar landschap
Binnen het thema landschap vallen niet alleen artikelen over de cultuurhistorie van kleine delen van Noord-Nederland, en over allerlei soorten landschapselementen, maar ook artikelen over de verschillende landschapstypen. Zoals al bleek uit het kaartje, is het terpen- en wierdenlandschap veel beschreven. Piet Kooi besteedde in het eerste stuk hierover in 1978 zowel aandacht aan de ontstaansgeschiedenis als aan de ‘grootste aanslag die ooit op dit landschap werd gepleegd’, namelijk het (gedeeltelijk) afgraven van de terpen tussen 1840 en 1940 voor de handel in vruchtbare terpaarde. De veranderingen na 1945 bleken vooral het gevolg van de rationalisatie en mechanisatie van de landbouw. ‘Wat de wierden zelf betreft zijn de gevolgen [hiervan] minder desastreus voor het landschap dan de bouw van nieuwbouwwijken rond de oude kern. Bij de uitvoering van deze nieuwbouw wordt vaak de begrenzing van de wierde gewijzigd en verdwijnt het kontrast tussen het talud van de terpvoet en het vlakke land door ophoging van de bouwterreinen.’ Kooi sloot echter positief af: met behulp van goed beleid en participatie van bewoners zou nog veel waardevols behouden kunnen blijven.
In 2001 zag Henny Groenendijk veranderingen aan het talud van wierden niet langer als bedreiging, maar juist als merktekens die informatie geven over een deel van de geschiedenis van het cultuurlandschap. ‘De littekens van de commerciële afgraving kregen allengs historische betekenis. Inmiddels is het ontbreken van wierdensegmenten voor veel mensen niet langer storend; generaties zijn ermee vertrouwd geraakt. Men accepteert dat er nu ijsbanen liggen waar vroeger een hoogte lag.’ Toch pleit Groenendijk voor het opvullen van wierdensegmenten, maar dan om te voorkomen dat de steilkanten uitzakken, waardoor muren en fundamenten van woningen kunnen scheuren en het bodemarchief bedreigd zou worden. Een mogelijkheid voor het beheer van wierden en het behoud van het bodemarchief is het opvullen van de verdwenen wierdensegmenten met baggerspecie: ‘Baggerspecie kun je bijvoorbeeld in een landschapsontsierend depot opslaan, maar ook direct naar de goede plek brengen.’ Wel erkent Groenendijk dat een dergelijke wierdenreconstructie een wat naïeve vorm van landschapsherstel zou zijn. ‘Het heeft een romantisch trekje: streven naar het landschap van rond 1850, de tijd toen alles nog gaaf en functioneel was.’
In artikelen over andere landschapstypen zijn vergelijkbare accentverschuivingen te zien. Eerst ligt de nadruk op de moderne bedreigingen voor het traditioneel gegroeide landschap, en de acties die ondernomen zouden moeten worden om die bedreigingen te weerstaan. Later gaat het meer om de belevingswaarde van het landschap en de mogelijkheden om die verhogen.
Dertig jaar milieu
De artikelen die onder het thema milieu vallen, gingen in de jaren zeventig en tachtig met name over allerlei soorten vervuiling door bedrijven als Aagrunol, de suikerfabrieken en de aardappelmeelindustrie in de Veenkoloniën (zie ook het themanummer Gifatlas later in dit artikel). Ook het afvalstoffenbeleid, kernenergie, luchtvervuiling en rioolzuivering werden aan de kaak gesteld. Opmerkelijk zijn de kritische analyses van het energieverbruik en (informatie over) de mogelijke besparingen op huishoudniveau. Eén artikel uit 1978 bevat een tabel over het energieverbruik van de verschillende huishoudelijke apparaten. Behalve door het gebruik van bepaalde huishoudelijke apparaten te beperken (of zelfs te vermijden) ‘kan energie worden bespaard door een wijziging in levensstijl door bewust af te zien van een stuk vermeend komfort dat ons wordt opgedrongen en aangepraat via geraffineerde advertentiekampagnes’.
Deze kritische en actievoerdersachtige benadering lijkt enigszins aan zijn eigen succes ten onder te zijn gegaan. Vanaf de jaren negentig komt het accent te liggen op duurzame ontwikkeling; de verhalen gaan vaker over manieren waarop milieuaspecten kunnen worden meegenomen in bijvoorbeeld de ontwikkeling van nieuwe woningbouwlocaties of in de productie van landbouwgewassen.
Dertig jaar windmolens
Het gebruik van windenergie is door de jaren heen een onderwerp van discussie gebleven, hoewel de kijk op windmolens nogal veranderd is. Noorderbreedte getuigt daarvan. Zo werd in 1981 Niels Schotman, contactpersoon van de Friese werkgroep Wind Energie Benutting (WEB) geïnterviewd. De WEB gaf adviezen over het bouwen en gebruiken van windmolens die elektriciteit opwekken. Over de inpassing van windmolens in het landschap zegt Schotman: ‘Ik vind de kwestie van inpassing in het landschap sekundair; voor dingen die noodzakelijk zijn wordt vanzelf een inpassing gevonden. Als je de historische situatie bekijkt, dan kom je er achter dat in Nederland vroeger vele duizenden windmolens stonden, die pasten in het landschap. Daarom ben ik niet bang voor ontsiering van het landschap door veel kleine molens. En wat de angst van de overheid voor ontsiering aangaat: passen die hoogspanningsmasten daar verderop soms wél in het landschap? En de boortorens bij Slochteren ook? Bij konventionele energie-opwekking aksepteert men ook landschappelijke veranderingen.’
In 1995 zijn Gedeputeerde Staten van Friesland van plan om zo’n 270 windmolens langs de Waddenkust te plaatsen, in het kader van het landelijke windenergieconvenant. In de rubriek Doodzonde wordt hier fel tegen geageerd. ‘De schaal die men hanteert is veel te groot. Toegegeven, in nieuwe gebieden als de Noordoostpolder passen de windmolens best; het kan zelfs mooi zijn. Maar bij oude boerderijen, aan de rand van wierden, in het kleinschalige kleilandschap en op de dijken, zijn de gigantische zuilen met hun enorme wieken en het bijbehorende lawaai opdringerig en in het oog springend. Niks nostalgie of inpassing van het landschap.’
In het laatste artikel over windmolens, uit 1998, staat een Wagenings promotieonderzoek naar de ruimtelijke inpassing en beleving van nieuwe landschapselementen – zoals windmolens – centraal. De betekenis van windmolens als energieleverancier is op de achtergrond gekomen. En naast landschappelijke inpassing zijn de veranderingen in de manier waarop een landschap beleefd wordt – aangeduid als de identiteit van het landschap – als extra dimensie toegevoegd.
Dertig jaar themanummers
Van 1983 tot 2005 zijn er 33 themanummers uitgekomen. De meeste zijn opgehangen aan een specifiek ruimtelijke functie – water, mobiliteit, wonen, boerderijen – of aan verschillende visies op het noordelijk landschap – pastorale visies, dorpslandschappen, landschap in de steigers, landschap tijdens de Tweede Wereldoorlog. Acht themanummers hebben een milieugerelateerd thema, waarvan zeven vóór 1995 uitkwamen.
Het eerste themanummer, de Grote Gifatlas van Drenthe, is een prachtig voorbeeld van de manier waarop de in die tijd heersende milieuproblematiek aan de kaak gesteld werd. In de Randstad komen op allerlei plekken concentraties van chemisch afval aan het licht, waaronder in Lekkerkerk in 1980. Ook Noord-Nederland kende milieuschandalen. Zo zijn er invallen geweest bij transportbedrijf Wittendorp te Klazienaveen vanwege illegale dumping van chemisch afval, en bij chemisch bedrijf Scado in Schoonebeek. Eerder, in 1983, was de Kleine Gifatlas van Nederland verschenen (als bijlage van Vrij Nederland). Daarin stonden voor Drenthe slechts 34 stortplaatsen opgetekend. Volgens Noorderbreedte en de Milieuraad Drenthe moesten dat er veel meer zijn en zij besloten de Grote Gifatlas van Drenthe samen te stellen. Hierin staat een lijst van 147 stortplaatsen van chemisch afval in Drenthe, zoals tankstations, (voormalige) bedrijfsterreinen, particuliere of gemeentelijke vuilstortplaatsen en illegale dumpplaatsen, zorgvuldig in kaart gebracht. Voor elke locatie zijn de kosten van nader onderzoek geschat en waar mogelijk ook de kosten van sanering.
De twee grootste clandestiene vervuilers bleken Scado en de NAM te zijn. Zij dumpten onder andere op een van de meest vervuilde plekken in Drenthe, het zogenoemde gat van Reef, waaraan een apart artikel gewijd is. Het gat van Reef is een voormalige zandafgraving die van 1964 tot 1979 is volgegooid met bijvoorbeeld boorspoeling van de NAM, dynamisch organisch afval van Scado en huisvuil van de gemeente Schoonebeek. Protesten hiertegen in 1972 leidden niet tot het verbieden van de stort, maar juist tot legalisering ervan. Scado besloot ook voormalige veenkanalen in de omgeving vol te storten. ‘Het ene na het andere veenkanaal wordt volgestort en altijd zonder daarvoor een vergunning aan te vragen. De keren dat er geen lokatie voorhanden is valt Scado terug op het gat van Reef. Dat was niet alleen merkbaar aan de stank, maar het dynamisch organisch afval vatte vaak spontaan vlam, soms al tijdens het transport.’
Behalve het overzicht van stortplaatsen bevat het themanummer ook een aantal artikelen over hoe om te gaan met de ‘gifbelten’ en wat te doen om vervuiling te voorkomen. Nu gebleken is dat er zoveel gifbelten zijn, is saneren niet altijd op te brengen. Alternatieven zijn het tijdelijk opslaan of het isoleren van afval en vervuilde grond. Het voorkomen van vervuiling dient te beginnen bij de consument: stop met ‘het kopen van produkten die in het afvalstadium chemische problemen opleveren’.
Hoe anders is de opzet en toonzetting van het laatste milieugerelateerde themanummer Volhoudbaarheid – het Zuid-Afrikaanse woord voor duurzame ontwikkeling – uit 2004. Traditionele milieuonderwerpen als vervuiling van lucht, water en bodem hebben plaatsgemaakt voor de drie bekende ‘poten’ van duurzame ontwikkeling, namelijk ecologische, sociaal-culturele en economische aspecten. Noorderbreedte haalt duurzame ontwikkeling uit de milieuhoek, aldus de inleiding, en stelt de ‘duurzame daadkracht’ (concrete initiatieven in het Noorden) centraal. Een positieve insteek dus.
Conclusie
De periode 1977-2005 is op maatschappelijk terrein een zeer dynamische geweest. Daarom is wellicht de meest verrassende conclusie van onze analyse dat Noorderbreedte relatief evenwichtig in zijn onderwerpskeuze gebleven is. Het begon in 1977 als een tijdschrift over natuur, milieu en landschap in Noord-Nederland en dat is sindsdien de grote lijn gebleven, waarbij Noorderbreedte gaandeweg wel minder artikelen wijdde aan natuur- en vooral milieuonderwerpen, terwijl landschap in de afgelopen twintig jaar juist een belangrijker plaats had dan in de eerste periode.
Moet de verklaring voor die betrekkelijke (overigens prijzenswaardige) stabiliteit wellicht op het persoonlijke vlak gezocht worden? Heeft het ermee te maken dat Jan Abrahamse 27 jaar het boegbeeld van Noorderbreedte was? Gedeeltelijk natuurlijk wel. Abrahamse heeft niet alleen tot 2004 gewaakt over de inhoud van Noorderbreedte, maar daar als veruit belangrijkste auteur ook veel aan bijgedragen.
Ook de organisatie van Noorderbreedte heeft bijgedragen aan de stabiliteit. Het redactioneel onafhankelijke tijdschrift wordt uitgegeven door een stichting waarin diverse regionale en nationale organisaties op het terrein van natuur, milieu en landschap participeren. De provinciale besturen en het ministerie van VROM dragen bij aan de financiering van het tijdschrift. En tot slot kan de hoofdredacteur altijd rekenen op een stabiele basis in de vorm van een brede redactie en overige medewerkers.
Noorderbreedte heeft altijd een open oog gehad voor maatschappelijke ontwikkelingen en is daar ook onderdeel van. De artikelen die over het Lauwersmeergebied of over het milieu verschenen, zijn daarvan een illustratie. Daarnaast heeft Noorderbreedte een rol gespeeld in het op gang brengen of houden van (debat over) maatschappelijke veranderingen en het vertalen van landelijke discussies naar de Noord-Nederlandse ruimte. Noorderbreedte is niet alleen een nieuwsbron, maar ook een opiniemaker. Daarnaast is Noorderbreedte ook een platform voor de verspreiding van nieuwe ideeën van deskundigen over natuur, landschap en milieu naar het grote publiek en de politiek. Zo werd aan natuur en landschap in Noorderbreedte naast een ecologische waarde ook steeds meer een belevingswaarde toegeschreven. Verder kwam het denken in termen van maakbaarheid van natuur en landschap steeds meer naar voren. Artikelen over specifieke diersoorten, bijvoorbeeld, gingen eerst veelal over bedreigde of zeldzame dieren. Later werden faunaonderwerpen vooral pro-actief behandeld: hoe kunnen we bepaalde dieren ergens krijgen of weer terugkrijgen?
De lange periode die Jan Abrahamse aan het roer van Noorderbreedte gestaan heeft, verklaart niet alleen de relatieve evenwichtigheid qua thematiek maar tegelijkertijd ook een aantal goed zichtbare verschuivingen in Noorderbreedte. Hij is zelf in die periode immers ook veranderd. Heel opvallend in het tijdschrift was de opkomst van het thema kunst in de openbare ruimte. Dat moet echter gezien worden als onderdeel van een groter proces, namelijk de veranderde visie op wat het landschap is. Eerst werd landschap beschouwd als iets tastbaars dat vooral beschermd moest worden tegen, al even tastbare, ingrepen of aantastingen. Steeds meer werd het landschap gezien als iets cultureels. De verbeelding van dat landschap, in bijvoorbeeld schilderijen, verhalen en andere kunstvormen werd belangrijker.
In wetenschappelijke taal kunnen we stellen dat Noord-Nederland in Noorderbreedte steeds meer een gebied werd met door mensen geproduceerde en gecommuniceerde betekenissen, die door andere mensen weer ter discussie gesteld konden worden. Omdat die betekenissen gegrondvest bleven op de klei, het veen en het zand van Noord-Nederland, heeft de genoemde ontwikkeling naar ons idee Noorderbreedte levend en interessant gehouden.
Peter Groote en Tialda Haartsen zijn als cultureel geografen werkzaam aan de Rijksuniversiteit Groningen. Tialda Haartsen is tevens redacteur van Noorderbreedte.