Jacob Veltman voert een architectenbureau boven in het Jacobijnenhuis in Winsum. ‘Ik ben geen restauratiearchitect’, bezweert hij. ‘Ook nieuwbouw en de combinatie van oud en nieuw vind ik boeiend om te doen.‘

Jacob Veltman voert een architectenbureau boven in het Jacobijnenhuis in Winsum, op het hoogste punt van de wierde waarop dit dorp is gelegen. Het uitzicht op kerk en molens versterkt de indruk van een historische omgeving. Hij woont even verderop, ook in de kern van het dorp, en is bekend door publicaties over onderzoek en restauratie van historische boerderijen. ‘Maar ik ben geen restauratiearchitect’, bezweert hij. ‘Ook nieuwbouw en de combinatie van oud en nieuw vind ik boeiend om te doen.‘
Hij laat een aantal van zijn projecten zien: van een gebouwencomplex bij een begraafplaats in Amsterdam (waar hij vijftien jaar woonde en werkte) en de verbouw van een postkantoor van de vroegere rijksbouwmeester Peeters in de hoofdstad, tot de restauratie en verbouw van een boerderij bij Aduard. En ook de complete herbouw van de Sijboltsheerd in Maarhuizen, die momenteel plaatsvindt op basis van de oorspronkelijke maatvoering en details (zie ook Noorderbreedte 2001-3).
De Sijboltsheerd stamt oorspronkelijk uit de tweede helft van de zestiende eeuw, is rond 1800 ingrijpend verbouwd en eind twintigste eeuw tot een ruïne vervallen, ondanks de status van rijksmonument. ‘De vorige eigenaar wilde er graag buiten wonen; voor hem had een cataloguswoning ook gemogen’, vertelt Veltman. Maar de gemeente Winsum vond dat niet goed. Alleen herbouw van de verloren gegane boerderij was bespreekbaar. Veltman had in 1970 uit interesse foto’s gemaakt en de maten opgemeten van het vervallen huis en kon zo bewerkstelligen dat zowel in materiaal als in maatvoering het huis minutieus kan worden gereconstrueerd. ‘Je moet niet iets zogenaamd ouds neerzetten; dat is niet (bouw)historisch waardevol.’

De Brake

De vraag naar buiten wonen beschouwt Jacob Veltman als een stedenbouwkundige opdracht om er iets waardevols van te maken. ‘Mensen willen “landelijk” wonen, maar wel bij een dorp, vanwege de voorzieningen. Bewoners van bestaande dorpen hebben vaak last van not in my backyard-sentimenten, maar geloven tegelijk dat nieuwe bewoners nodig zijn om de voorzieningen te behouden of te vergroten.’
Winsum vormt samen met Obergum een tweeling-wierdendorp. Er zijn altijd uitbreidingen gepleegd, maar met name in de loop van de afgelopen decennia is er heel wat bouwnijverheid aan de dag gelegd: grote nieuwbouwwijken verrezen in dit op vijftien kilometer van de stad Groningen gelegen forenzendorp.
Veltman somt enkele van de uitbreidingen op, die in de loop der jaren tegemoet moesten komen aan de wens van met name stad-Groningers om buiten te wonen: ‘Zuid-Winsum is nog heel landschappelijk ingepast, die buurt loopt langs de wierde naar beneden, maar in Obergum-Noord, uit de jaren zestig en zeventig, werd alleen gekeken naar het aantal te realiseren woningen en minder naar de stedenbouwkundige kwaliteit van deze dorpsuitbreiding. Van de wijk Ripperda, uit de jaren zeventig, kun je tenminste nog zeggen dat er werd gebouwd met een visie op maatschappelijke ontwikkelingen. Die ging over samen wonen en resulteerde in de zogenoemde woonerven. Toch woon je daar in een nieuwbouwwijk, niet in Winsum en ook niet “buiten”. Dat geldt ook voor de recente uitbreiding De Brake. De opzet ervan is gerelateerd aan grondprijzen, kavelgrootte en seriematige woningbouw aan het water met individuele kavels aan de buitenrand. De mensen die er wonen doen dat vast en zeker met veel plezier, maar de wijk is in zichzelf gekeerd, heeft geen enkele relatie met het bestaande dorp Winsum, de bestaande infrastructuur of met landschappelijke gegevens.’
Hoe had Winsum zo’n wijk dan moeten ontwikkelen?
‘Als je op zo’n schaal gaat bouwen’, antwoordt Veltman, ‘moet je allereerst zorgen dat een wijk bij een dorp gaat horen, visueel sterk zichtbaar maken dat je in Winsum woont. Zoals je in sommige nieuwbouwwijken in Groningen straten hebt waar je, zodra je je huis uitstapt, de Martinitoren ziet. Je kunt ook aansluiten op de bestaande historische infrastructuur of het landschap, zodat de wijk wordt verankerd in de omgeving en het landschap. De Takkebosweg ten noorden van De Brake loopt nu dood op de wijk, maar die had je door de hele wijk kunnen trekken als verbindingsweg van buiten naar het dorp toe of als zichtlijn. Nu is de wijk liefdeloos opgezet, dat is een gemiste kans geweest. Ook met de geschiedenis van het landschap is niets gedaan, alleen met de aanwezigheid van het water, omdat daar tegenwoordig zo’n grote vraag naar is.’
Is er een voorbeeld te noemen waar het wel goed is gegaan?
‘Op het terrein van de voormalige kazerne in Zuidlaren is een fraaie nieuwbouwwijk ontwikkeld op basis van een prijsvraagwinnend ontwerp. Uitgangspunt daarin is de relatie met het omringende landschap en er is daarnaast over de typologie van de woningen nagedacht.’
Echt individueel buiten wonen kan wat Veltman betreft alleen op plekken waar dat landschappelijk en maatschappelijk een meerwaarde heeft. In vrijkomende boerderijen moet het, vindt hij, mogelijk zijn te wonen en te werken; het betekent vaak het behoud van een boerderij. Hij houdt een hartstochtelijk pleidooi voor inpassing in het landschap van nieuwbouw in het landelijk gebied, met kennis van de historie en met aangepaste eisen van welstand. ‘Kijk naar Enumerhoogte, de hoogste wierde van Groningen, daar is een karakteristieke boerderij afgebroken en er is een anonieme woning voor in de plaats gekomen. Eeuwig zonde!’

Trefwoorden