Ontwerpers realiseren zich te weinig dat zij dagelijks onder het mom van techniek bijna routineus dergelijke magische handelingen verrichten.

Na de uitvinding van het vuur verwijderden onze verste voorouders bij wijze van tweede cultuurdaad ‘onze’ predator Dinofelis (een klein model Sabeltandtijger) van de aardbodem. Daarmee bevestigden ze definitief onze omslag van prooidier naar roofdier. In hoog tempo ontwikkelden ze, naar uit vondsten blijkt, verbazend effectieve technieken om het jagen in groepsverband te vervolmaken.
Als we nu eens niet de vroege grotschilderingen vooral ritueel interpreteren, zoals te doen gebruikelijk, maar veronderstellen dat deze tekeningen ook een instructieve, praktische waarde hebben gehad, dan kunnen we deze ontroerende vroegste kunstuitingen tevens lezen als de vroegste plannen: plannen die laten zien hoe op kuddes bisons gejaagd kan worden, plannen om het reuzenhert te besluipen, plannen om mammoeten op de seizoenstrek in de val te lokken, enzovoort.
Met weemoed kunnen we vaststellen dat deze plannen, die steeds innovatiever werden, zo grondig zijn geïmplementeerd, dat tegen het einde van het stenen tijdperk op vrijwel alle continenten de megafauna was uitgestorven of gedecimeerd. Het is een schrale maar troostrijke gedachte dat ‘het grote uitsterven’ dus niet in de twintigste eeuw is begonnen maar twintigduizend jaar eerder.
Drie succesfactoren van de vroegste plannen gelden tot op de dag van vandaag: de topografische duiding (waar bevindt zich de kudde), het ‘instruerende’ karakter (hoe gaan we het aanpakken) en het ‘voorspellende’ element (als je iets geconceptualiseerd hebt – zoals de tekeningen van de dieren zelf – ben je al halverwege de verwezenlijking van je doel). Dit klinkt allemaal heel praktisch, maar wat zeker ook steeds een rol speelt, is magie.

Ontwerpers realiseren zich te weinig dat zij dagelijks onder het mom van techniek bijna routineus dergelijke magische handelingen verrichten. Een gewone landkaart heeft al de betoverende werking om de bezitter achter de horizon te laten kijken. Een ervaren kaartlezer kan zich hiermee zelfs een landschap voorstellen aan de andere kant van de wereld, zonder een stap buiten de deur te zetten. In vergelijking met deze topografische tovenarij kan een plan een nog veel sterkere betovering uitoefenen. Een plan(tekening) biedt de bezitter namelijk de mogelijkheid om in de toekomst te kijken. In een plan lijken ruimte en tijd getemde tijgers die voor de opdrachtgever door brandende hoepels kunnen springen.
In de reeks van magische handelingen die tot de normale routine van ontwerpers horen, spant de maquette misschien nog wel de kroon: de maquette voegt aan het plan nog eens de fascinatie voor het miniatuur toe. Bij de grotschilderingen hebben ongetwijfeld dansende gemaskerde mensen – verkleed als dieren – als ‘maquette’ gefungeerd.

Maar als plannen een magisch karakter hebben, hoe kan het dan dat zoveel plannen struikelen, sneuvelen, papieren tijgers worden of in diepe laden verstoffen? Werkt de magie niet meer? Zijn we er ongevoelig voor geworden of nemen we de tovenarij van de plankaart langzamerhand for granted? Een ingewikkeld probleem, dat zich niet binnen een column laat oplossen. Maar laat ik er dit van zeggen.
Sinds ‘het plan’ een vaste plek heeft verworven in het proces van maatschappelijke wensen, besluitvorming en uitvoering, worden er op het hoge schaalniveau nogal veel plannen gemaakt. In Harry Potter-termen is er een tovenaarswedstrijd aan de gang met te veel magiërs wier gezamenlijke spreuken en bezweringen na veel vuurwerk, geflits en geknetter elkaar alleen maar uitdoven. De realiteit van elkaar bestrijdende bestuurslagen met hun eigen multi planning agencies en de wirwar van plantoetsende instanties (MER, Watertoets, Welstand, etcetera) heeft als geheel een onttoverend resultaat.

Toch durf ik vrij stellig te beweren dat ‘het plan’ als medium nog niets aan magie heeft ingeboet. Dat kun je opmaken uit het feit dat ‘plannen’ tegenwoordig ook worden ingezet als instrument voor regionaal toekomstonderzoek, waarin de wilsfactor meegenomen kan worden: ‘wat kunnen we willen?’. Dit type ‘plannen’, dat niet primair is bedoeld om uit voeren, verheugt zich de laatste tien jaar in een groeiende populariteit.
Wonderbaarlijk genoeg blijkt het zeer moeilijk om mensen aan het verstand te brengen dat zulke mogelijke scenario’s voor de toekomst geen echte ontwerpen zijn: als ze weten te enthousiasmeren, dan willen mensen ze ook meteen uitvoeren. Concept cars op een autotentoonstelling hebben hetzelfde effect. Je wilt ermee de weg op terwijl er vaak niet eens een motor inzit. Sterker nog, in zeldzame gevallen – zoals bij de plannen voor dwaalnetwerken in het landschap en bij het Plan Ooievaar, dat de weg opende voor planmatige ‘natuurontwikkeling’ in het winterbed van de rivieren – glijden deze researchproducten van de handrem, komen in beweging en voeren zichzelf uit zonder op nadere uitwerking of zelfs op het groene licht van de bevoegde instanties te wachten. Pure magie toch?

Een ander wonderbaarlijk aspect van dit soort regionale plannen wordt onderzocht in het boek Een Plan dat Werkt. In een aantal casusbeschrijvingen wordt getoond dat het ontwerpen op deze schaal de potentie heeft een deel van het politieke proces als het ware in het ontwerpproces te zuigen. Doelarticulatie, afweging en publieksparticipatie komen binnen het ontwerpproces tot hun recht als er voor een open vorm van democratische deliberatie wordt gekozen. Niet alleen kan zo een oplossingsrichting in zeer complexe problemen worden geïdentificeerd, ook zijn er voorbeelden dat binnen het ontwerpproces een nieuwe consensus wordt bewerkstelligd. Over deze politiek getinte rol van ruimtelijke ontwerpers op het regionale schaalniveau gaat het boek. Hoe vatten ontwerpers die taak op? Welke methoden en strategieën hebben zij ontwikkeld om hun plannen bestuurlijk en juridisch te laten ‘werken’? Wat zijn de schaduwzijden van dit politiek-bestuurlijke engagement, zowel voor het ontwerpvak als voor het functioneren van de democratie? Hoe verhouden deze planologisch-poëtische producten zich tot uitvoeringsplannen in latere stadia van de beleidscyclus?
De handelingen van de ontwerpers zijn niet alleen vanuit een bestuurskundig maar ook vanuit een cultureel-antropologisch perspectief bekeken. Met dezelfde methoden waarmee het sjamanisme bij onze vroege voorouders en bij verre volkeren wordt bestudeerd, werden ontwerpstappen uiteengerafeld en geduid. Zwijgende wetenschappers met opschrijfboekjes verschenen op kantoor. Een jaar lang werden ontwerpsessies en overlegsituaties vastgelegd op video, en concepttekeningen uit de prullenmand gered en geïnterpreteerd. Conclusie: ontwerpen kan een unieke rol spelen in de beleidsvoorbereiding. Uit succesverhalen en voorbeelden van falen kun je echter geen algemene receptuur destilleren. Het blijft mensenwerk. Toveren bestaat niet, maar magie gelukkig wel.

Een Plan dat Werkt, ontwerp en politiek in de regionale planvorming, Maarten Hajer, Dirk Sijmons & Fred Feddes, NAi Uitgevers, Rotterdam, 2006.

Trefwoorden