Wie het bouwen van een rustige parkwijk in het hart van Manhattan een uitdaging vindt, of een landgoedje zou willen stichten binnen de grachtengordel van Amsterdam, kan ervaring opdoen als uitvoerder van de nationale Ecologische Hoofdstructuur. Kortweg de EHS, een landsdekkend netwerk van natuurgebieden, onderling verbonden door robuuste ecologische zones.

Wie het bouwen van een rustige parkwijk in het hart van Manhattan een uitdaging vindt, of een landgoedje zou willen stichten binnen de grachtengordel van Amsterdam, kan ervaring opdoen als uitvoerder van de nationale Ecologische Hoofdstructuur. Kortweg de EHS, een landsdekkend netwerk van natuurgebieden, onderling verbonden door robuuste ecologische zones.
Als onderdeel van het Natuurbeleidsplan van het rijk zijn in de afgelopen 12,5 jaar duizenden hectaren nieuwe natuur aan bestaande natuur geplakt en tussen woon-, landbouw- en industriegebieden geschoven. Een schier onmogelijke opgave waar honderden ambtenaren en aannemers zich mee bezig hebben gehouden en waarmee nog eens 12,5 jaar en duizenden hectaren gemoeid zijn.
De EHS, ook wel het netwerk van de ecologische snelweg genoemd, is een idee van het ministerie van LNV dat in 25 jaar moet zijn gerealiseerd. We zitten dus op de helft van de bouwtijd. Een mooi moment om even stil te staan bij de tussenstand.

Bloempotten

Het natuurbeleid van voor de EHS kenmerkte zich door tamelijk willekeurige aankopen van wat ons nog aan resten natuur was gegund in de grote werken van landverkaveling, stadsuitbreiding en wegenaanleg. De grondaankopen betroffen bestaande natuurterreinen en terreintjes die meestal met een lokale opvatting van middel en doel werden beheerd en ontwikkeld. Zo mikte de ene beheerder bij een verworven veenweideperceel op de ontwikkeling ervan tot bloemrijk hooiland en de andere op drassig weiland voor weidevogels.
De verschillen waren goed te zien tussen de instanties. Stichting Groninger Landschap bijvorbeeld, hield in de jaren zeventig al van beheer met begrazing door paarden toen Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten het nog hielden bij maaien en hooien.
Ook de meningen over de publieke toegankelijkheid waren verdeeld. Het Groninger Landschap liet de wandelaar toe op de vaak onbegaanbare, want door paarden omgeploegde bospaden. Het Drents Landschap bood de bezoeker een wandeling op wegen en paden, en bij Staatsbosbeheer kon je onder geleide van de boswachter terreintjes met orchideeën bezoeken.
Eigenlijk was het bezit aan natuurterreinen een verzameling bloempotten in een uitgestrekt agrarisch veld. Potten met potplanten die voortdurend nat gehouden moesten worden omdat de landbouwbemaling het grondwater kunstmatig laag hield en daarmee ook het waterpeil in de bloempot. Een situatie die zich volgens Ron Fijn, ecoloog bij de Dienst Landelijk Gebied, nog steeds voordoet.
Hij vindt dat ondanks de uitbreiding van het areaal natuur er nog op te veel plaatsen een onverenigbaarheid in de waterpeilen van natuur en landbouw bestaat. ‘De landbouw vraagt lage waterpeilen, zodat in lage gebieden het water niet kan worden opgezet en het op hogere gronden niet kan worden vastgehouden. De natuur ligt hier in met een kunstmatig verhoogd waterpeil. Het zijn de peilhorsten in een vlakte van peilslenken die door de landbouw worden gevormd.’
Fijn vindt de EHS op veel plaatsen te smal. ‘Het zijn alleen de stroombeddingen van de beken die worden aangekocht, terwijl dit nog maar de helft van het ecologische systeem is. Als je een duurzaam natuurlijk landschap wilt maken, moet je het totale hydrologische systeem van inzijging en kwel goed laten functioneren. Dus niet alleen de beekdalen waar het bodemwater opkwelt, maar ook de hogere flanken van het dal waar regenwater inzijgt zijn onderdeel van de duurzame hydro-ecologische machine.’
Henk Hut, ecoloog bij het Staatsbosbeheer, bevestigt dit en stelt dat de Ecologische Hoofdstructuur ooit bruto, inclusief de inzijgingsflanken, is ingezet maar uiteindelijk netto is uitgevoerd. ‘Eigenlijk zit de grootste natuurwaarde in de overgangen, de gradiënten, van hoog naar laag. Nu kopen we alleen maar de lage gronden aan en houden het waterhuishoudkundige systeem incompleet.’

Van bron tot put

Momenteel bevindt de natuurontwikkeling zich in de overgang van de bloempottencultuur naar grootschalige natuurlijke landschappen. De stichtingen en verenigingen van natuurbeheerders streven nu naar de ontwikkeling van grootschaligheid van een aantal van hun bezittingen (eigenlijk is het bezit van de Nederlandse samenleving), waarin de waterhuishouding duurzaam functioneert en terreinverdroging tot het verleden behoort. In Noord Nederland denken we dan bijvoorbeeld aan de natuurlandschappen Drentsche Aa, Dwingelderveld, Oude Venen, Bargerveen, de Leekster- en Zuidlaardermeerpolders. Aan dit reeksje, dat zeker niet volledig is, dient een opvallend stroomgebied te worden toegevoegd: in het kader van de EHS wordt het hele stroomgebied van het Grote Diep vanaf het Fochteloërveen tot aan het Leekstermeer aangekocht. Met wat politieke wil zou de benedenstroom tot aan het Reitdiep eveneens kunnen worden aangekocht, waarmee de stroomlijn Grote Diep-Peizerdiep-Oude Aduarderdiep-Reitdiep in oude glorie kan worden hersteld en Nederland zo tenminste één laaglandbeek heeft teruggekregen, die compleet is van veen tot zee. Of in de woorden van Henk Hut: ‘Van bron tot put’.

Pappen en droog houden

De fase van uitvoering van de EHS waar we nu midden in zitten, laat twee belangrijke mentaal beperkende houdingen zien bij zowel de terreinbeheerders als de politiek. Henk Hut hierover: ‘Sommige terreinbeheerders en opzichters hebben grote moeite om het bereikte natuurresultaat (een mooie vegetatie of microfauna) van hun natuurgebied te verruilen voor het nieuwe natuurdoel van een grotere gebiedseenheid. Het is ook wel te begrijpen dat een jarenlange inzet met een mooi natuurresultaat niet zomaar wordt ingeleverd. Toch heeft men zich jarenlang te veel gericht op behoud van natuurlocaties en behoud en ontwikkeling van specifieke planten- en diersoorten, in plaats van op het herstel van grootschalige systemen.’
De andere beperkende houding, die van de bestuurder, heeft te maken met hetzelfde. Volgens Ron Fijn ontbreekt ook bij beleidsmakers het systeemdenken. ‘De bestuurder is in zijn vaak korte ambtsperiode meer bezig met het pappen en nat houden (eigenlijk ‘pappen en droog houden’) van de relatie tussen boeren en natuurbescherming, dan met het ontwikkelen van duurzame natuur. De problematiek van verdroging van natuurgebieden is gedurende de EHS-aanleg niet verbeterd. Hierin zouden boeren kunnen bijspringen met het aanbieden van blauwe diensten, waarmee ze zowel het waterschap als de natuurbeheerder van dienst kunnen zijn. Door schoon regenwater in de winter en het voorjaar op het land vast te houden (te bufferen) bespaart het waterschap op de bemalingskosten. De boer zou voor deze dienst een vergoeding moeten krijgen. Het schone water kan geleidelijk ingelaten worden in natuurgebieden, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de bestrijding van de gebiedsverdroging.’

Pitrusvlakten

Recentelijk is een Taskforce Droogtebestrijding in het leven geroepen die allereerst een aantal top-natuurgebieden gaat aanpakken op het terrein van droogtebestrijding. Probleem hierbij is echter dat het vernatten van fosfaatrijke reservaatsgronden (voormalige akkerbouwgronden) een explosieve groei van ruigteplanten, zoals pitrus en liesgras, tot gevolg heeft. Door de uitbreiding van het natuurareaal zijn deze zwaar vermeste pitrusvlakten steeds meer een vertrouwd beeld in het Nederlandse landschap geworden. Fijn: ‘Het kost jaren om de pitrus uit de zode te krijgen. De snelste manier is afgraven en afvoeren van de bouwvoor. Maar dat is kostbaar. Bovendien wordt de afgegraven grond als verontreinigd beschouwd. De fosfaten komen vrij door zuur bodemwater en kunnen zo gemakkelijk worden opgenomen door ruigteplanten. Kalk en ijzer, stoffen die in kwelwater voorkomen, binden fosfaten en verbeteren daarmee de bodem. Maar kwelwater wordt als eerste uit de bodem weggevangen door de landbouwbemaling. Zo is het vrijwel onmogelijk om van bemeste veen-landbouwgronden mooie dotterbloemhooilanden te maken met kievits- en koekoeksbloemen. Het omvormen van landbouwgrond naar natuur is spelen met chemische bodemprocessen met water als gangmaker. We spelen dat spel, ook al weten we nog weinig van die processen.’

Overdreven

Het verhaal maakt wat moedeloos en je gaat haast terugverlangen naar uitgestrekte weilanden met engels raaigras en koeien. Het omvormen van boerenland in natuur is geen sinecure. Je krijgt niet altijd wat je had willen hebben. Het hele ombouwproces verloopt volgens een bouwplan in één groot openluchtlaboratorium waarin geëxperimenteerd wordt met chemische balansen tussen bodem, water, lucht en vegetatie. En dan moet het gebied ook nog eens zo ontworpen worden dat het past in de omgeving, efficiënt en niet te duur beheerd kan worden en een prettige natuurbeleving oplevert.
‘De EHS is ook een ontwerpopgave’, zegt Anoesjka Volkerts, landschapsarchitect bij het Staatsbosbeheer. Ze vindt het inrichten en ontwikkelen van nieuwe natuurterreinen volgens een receptuur van nauw omschreven natuurdoelen en planten- en diersoorten tot op de procent nauwkeurig, overdreven. ‘Ik krijg wel eens de opdracht om een natuurterrein te ontwerpen waarin zoveel van dit en zoveel van dat moet zitten en het waterpeil in de winter zo hoog mag zijn en in de zomer zoveel hoger of lager en dan verwachten ze dat ze over x jaren dat plantje zien groeien en dat beestje zien lopen. Daar moet je je dan mee zien te redden.’

Ecoloog versus architect

Bij elk nieuw terreinontwerp is de vraag: gebruik ik de natuurlijke bodem met zijn natuurlijke reliëf als basis voor het plan, of baseer ik het ontwerp op de bovenliggende historische topografie van bijvoorbeeld waardevolle cultuurpatronen, zoals kavelvormen- en slootstructuren? De ecoloog kiest eerder voor het eerste, de architect voor het tweede. Nog te vaak een dilemma dat onvoldoende wordt gewogen en besproken. De ecoloog beschouwt de natuurlijke bodemgesteldheid (reliëf, water en vruchtbaarheid) als voldoende voor de ontwikkeling van een aantrekkelijk landschap. Ron Fijn hierover: ‘Voedselrijke bodems geven landschappen met een grotere kleurenrijkdom dan voedselarme bodems’.
Een ander dilemma dat in de afgelopen jaren bij de gebiedsomvormingen de revue is gepasseerd, is de keuze tussen het open of gesloten houden van het terrein. Houd je het gebied tegen hoge kosten open en bestrijd je bosvorming of laat je het verbossen? Wat een keuze is tussen of weidevogel- of vegetatiebeheer. Ook speelde bij het vernatten van de terreinen de vraag of dit met gebiedseigen (regen)water gedaan moest worden of met het altijd beschikbare maar vuilere water uit de boezem. Voordeel van het laatste is dat je bijvoorbeeld een herstelde beek flink kunt vullen met water zodat je een aantrekkelijke stroomdynamiek krijgt die de beek weer laat leven. Nadeel is de slechtere waterkwaliteit.

Hollands exportsucces

De natuurontwikkeling ging niet altijd over rozen. Het was al die jaren vaak een straffe ontmoeting tussen de rekkelijken en de preciezen, tussen de syteemecologen en de ecologen van de scores aan planten- en diersoorten.
Vaak speelde het gevecht om de hectares tussen de landbouw en het natuurbeleid. Was er de strijd om een ‘logische eenheid’ als een hectarenpuzzel compleet te krijgen. Nu lijkt het erop of het beleid wat moe gestreden is, bovendien valt het allemaal wat duurder uit dan gedacht, en het aankopen op basis van vrijwillige verkoop haalt de vaart er af en toe ook uit. Daarom is bedacht om in het resterende traject van de EHS de boeren als natuurontwikkelaar mee te laten doen. Een koerswijziging in beleid waar de professionele natuurbeheerder niet altijd even gelukkig mee is. Hij moet er nog vertrouwen in krijgen dat met deze nieuwe collega de grootschalige natuurgebieden weer een compleet en goedwerkend watersysteem gaan krijgen.
Inmiddels heeft Nederland met zijn ambitieuze Natuurbeleidsplan wel de andere Europese landen geïnfecteerd en is de EHS Europees gegaan in het programma Natura 2000. Een mooi Hollands exportsucces. Wanneer zal Europa zijn boeren inzetten als hulptroepen bij het natuurbeheer?