Column van Fionna Bottema

Conino is verdwenen. Conino is een klein zwart-wit konijntje, blind aan een oog en vernoemd naar een medewerker van het NINO (Nederlands Instituut voor het Nabije Oosten). Vlak nadat hij bij ons kwam wonen – ongeveer zo groot als een citroen – had hij een ongelukkige aanvaring met een van onze katten. Daarna moest er elke dag drie keer antibioticazalf in zijn oogje gesmeerd worden, wat hij manmoedig heeft doorstaan. Dat hij nu op ontdekkingsreis wilde in de grote, wijde wereld is begrijpelijk, ik hoop alleen dat hij honden, roofdieren en enge ziektes te slim af is.
Wat zijn verdwijning extra vervelend maakt, is dat hij in training was. Zoals Franse keuterboertjes honden en varkens africhten om truffels op te sporen, zo wilde ik ons konijntje gebruiken om gouden munten te zoeken. Bij gebrek aan gouden munten gebruikte ik een euro die ik op verschillende plaatsen in de buitenren begroef. Vervolgens timede ik de tijd die Conino nodig had om de munt te vinden. Hij maakte aardige vorderingen, al kostte het veel geduld.
Het idee om het konijn af te richten kwam van een veertienjarige jongen. Tijdens het uitlaten van zijn konijn op het kerkhof van Baflo, groef het dier bij de kerkmuur een gouden munt uit de vroege Middeleeuwen op. Persoonlijk heb ik het niet zo op kerkhoven, maar op akkers met aardappels of maïs ligt vast ook nog wel het een en ander.

Met de wilde konijnen in Nederland gaat het nog altijd niet goed. Myxomatose en de Chinese ziekte houden nog steeds flink huis. Met het duinkonijn gaat het de laatste jaren wel iets beter maar in de rest van het land blijft volgens de berichtgeving het aantal konijnen teruglopen. Desondanks zie ik in Noord-Drente de laatste tijd weer meer konijnen. Tijdens de jaarlijkse buurtbarbecue hoorde ik van een van de boeren dat dit komt doordat er zeshonderd vossen in Drenthe geschoten zijn.
Behalve door de vos is er lange tijd ook door de mens op konijnen gejaagd omdat ze schade aan gewassen aanrichten, ze helmgras zouden eten en duinen uitgroeven. Maar de inzichten zijn veranderd: konijnen zijn juist nuttige beesten voor duingebieden omdat ze opschietende bomen en struiken opeten. Met hun gegraaf zorgen ze ervoor dat verstuiving van de duinen mogelijk blijft en voorkomen ze dat een gebied dichtgroeit.
Konijnen hebben trouwens niet alleen te lijden onder ziektes maar ook onder verzuring van de bodem. Door dit laatste groeien bepaalde hoge grassen beter en dat vinden de beesten niet prettig. In gebieden die door grote grazers kort worden gehouden komen zodoende meer konijnen voor. Maar ook andere zoogdieren profiteren ervan, zo lijkt het. In de jaren tachtig heeft het Groninger Landschap konikpaarden uit Polen uitgezet als begrazers. Bijkomend voordeel is dat paardenvijgen mestkevers aantrekken, waar de dassen dol op zijn. Na jaren van afwezigheid laten die zich nu weer zien in Groningen. Zo is op de Ennemaborg in Midwolda dit jaar een burcht aangetroffen met minstens vier exemplaren.
Voor dassen zijn allerlei stichtingen en werkgroepen opgericht, voor konijnen blijkt nog niet zo veel animo. Dat verandert misschien als het algemeen bekend wordt dat konijnen geweldige schatgravers zijn. Het is dan een kwestie van een konijn vangen, hem een muilkorf en een uitloopriem omdoen, en laat ze maar strandjutten.
Tot slot nog een waarschuwing: mocht u in Drenthe een klein zwart-wit eenogig konijntje tegenkomen, pas dan goed op uw portemonnee.

Trefwoorden