In 1986 begon Harry de Vroome een artikel in Noorderbreedte over het Fochteloërveen met een rijmpje van Maarten Jans uit 1776: ‘Een veld, zoo wonder groot, en veel en overschoon / van specie en van diept, dat hei hier spant de kroon’. Het versje eindigde met: ‘Aan zulk een Veld van Veen, dat niemand zeggen kan / Als hij het overziet, daar is een einde van’. De Vroome voegt er met de hem kenmerkende ironie aan toe: ‘Sinds de tijden van Maarten is er wel veel veranderd: er is nu duidelijk een einde aan. Wat we nu het Fochteloërveen noemen, is een restant van een veengebied ‘zoo wonder groot’ dat we ons daar nauwelijks meer een voorstelling van kunnen maken.’ Wat Harry de Vroome in 1986 niet kon bevroeden, is dat het Fochteloërveen sindsdien een onvoorstelbare toekomst tegemoet ging. De om…
In 1986 begon Harry de Vroome een artikel in Noorderbreedte over het Fochteloërveen met een rijmpje van Maarten Jans uit 1776: ‘Een veld, zoo wonder groot, en veel en overschoon / van specie en van diept, dat hei hier spant de kroon’. Het versje eindigde met: ‘Aan zulk een Veld van Veen, dat niemand zeggen kan / Als hij het overziet, daar is een einde van’. De Vroome voegt er met de hem kenmerkende ironie aan toe: ‘Sinds de tijden van Maarten is er wel veel veranderd: er is nu duidelijk een einde aan. Wat we nu het Fochteloërveen noemen, is een restant van een veengebied ‘zoo wonder groot’ dat we ons daar nauwelijks meer een voorstelling van kunnen maken.’ Wat Harry de Vroome in 1986 niet kon bevroeden, is dat het Fochteloërveen sindsdien een onvoorstelbare toekomst tegemoet ging. De omvang van het terrein verdubbelde in twintig jaar tot 3150 hectare. Het hoogveen is weer springlevend en op de graspollen in het donkere veenwater broeden weer kraanvogels.
Het Noorderbreedte-artikel van Harry de Vroome over het Fochteloërveen is een van de weinige historisch-geografische beschrijvingen van het gebied tot nu toe. Met gevoel voor detail en understatement beschrijft hij twaalf pagina’s lang de inspanningen van de mensheid om daar, op de grens van Friesland en Drenthe een boterham te verdienen en de schade die dat veroorzaakte te herstellen. Hoe na de verveningen in Smilde aan de Drentse kant en rond Bakkeveen en Haulerwijk in Friesland op een gegeven moment alleen de venen van Appelscha en Fochteloo overbleven. In 1827 begonnen de ‘Compagnons der Opsterlandsche en Ooststellingwerver Veenen en Vaarten’ met het aan snee brengen van de venen ten oosten van Appelscha. Toen tegen het eind van de negentiende eeuw de verveners aan Fochteloo toe waren, was de belangstelling voor turf snel verdwenen.
De interesse van Harry de Vroome voor het grensgebied van Friesland en Drenthe heeft er bij hem van kind af ingezeten. Afkomstig uit Smilde kende hij het gebied als zijn broekzak. In Noorderbreedte beschreef hij hoe zijn grootvader die bij de Van Liersbrug woonde, in de oorlog in het veen zijn eigen turf stak. Als landschapsconsulent volgde De Vroome de ruilverkaveling Smilde in de jaren zestig met nóg meer belangstelling dan de andere landinrichtingsprojecten waar hij beroepshalve bij betrokken was.
Veranderend landschap
Het bijzondere van het artikel van De Vroome is het feit dat hij de negentiende-eeuwse verveningsgeschiedenis van het gebied combineert met de invloed van de Maatschappij van Weldadigheid op het landschap. Deze kocht in 1822 drieduizend hectare rond het gehucht Veenhuizen om daar in een uithoek van Drenthe bedelaars, landlopers, wezen en vondelingen een nieuwe toekomst te bieden. ‘Achteraf gezien en onbedoeld was de Maatschappij ook weldadig voor het natuurbehoud. Zonder haar activiteiten was hier een normale veenkolonie ontstaan’, aldus De Vroome,
Stap voor stap volgt Harry de Vroome in zijn artikel de landschappelijke veranderingen die door de jaren heen aan de randen van het Fochteloërveen knaagden: vervening, ontginning, bebossing en verdroging die de kern van het Fochteloërveen in toenemende mate bedreigde. Met instemming beschrijft hij hoe Natuurmonumenten in september 1938 haar eerste hectares Fochteloërveen van de Compagnons kocht. Hilarisch is zijn verslag van het bezoek van het bestuur van Natuurmonumenten dat aan de aankoop vooraf ging en waar Baron de Vos van Steenwijk de aanwezigheid van een ondoordringbaar veenmoeras als een groot voordeel aanprees om de nasporingen van ontsnapte gevangenen te vergemakkelijken en als pleidooi gebruikte tegen verdere bebossing van het gebied.
Rampzalig plan
Frans Blanckenborg werkte lange tijd voor Natuurmonumenten. Van 1987 tot 2005 was hij regiodirecteur voor Groningen, Friesland en Drenthe. Destijds werd Blanckenborg door De Vroome ingewijd in het Fochteloërveen: ‘Harry had een enorme kaart bij zich ter lering en vermaak. Het was het Indelingsplan Fochteloo uit 1955. Een rampzalig plan. Als kern zou zo’n 450 hectare veen worden gehandhaafd. Dat was grotendeels het gebied dat wij als Natuurmonumenten voor de oorlog al gekocht hadden. De rest zou ontgonnen worden, waren de plannen toen.’ Het Indelingsplan 1955 voorzag in de bouw van maar liefst 37 boerderijen. En het bleef niet bij plannen, toen in de jaren vijftig. Vanuit het noorden rukten de ploegen ontginners elk jaar een eindje op, langs de Drentse Weg het veen in. Ook aan de weg naar Ravenswoud kwamen de eerste boerderijen.
Het leek een onstuitbare ontwikkeling tot in de Troonrede van 1961 door koningin Juliana het eind van de ontginningen met rijkssteun werd aangekondigd. De Vroome was die dag in zijn functie als landschapsconsulent van Staatsbosbeheer toevallig in het veen om met een collega de ontginningen ten zuiden van de Lyclamavaart te bekijken. In Noorderbreedte schrijft hij over het verdere verloop van die dag: ‘Daarna spoedden wij ons naar Hotel Karsten in Norg en hoorden via de radio dat het vonnis over het Fochteloërveen niet zou worden voltrokken. Zelden is een maaltijd ons zo goed bekomen!’
Man van gezag
Frans Blanckenborg trok in de loop van de tijd veel met De Vroome op: ‘Wat ik altijd in hem waardeerde, was de manier waarop hij in het leven stond. Zijn vak lag altijd in het directe verlengde van wat hij was en waar hij voor stond. Hij heeft me wel eens vol trots een brief van voorzitter Van Tienhoven van Natuurmonumenten laten zien. Die bedankte hem daarin uitvoerig voor zijn jaarlijkse lidmaatschapsgeld van een rijksdaalder. Moet je je voorstellen, die brief had-ie jarenlang opgevouwen in zijn portemonnee bewaard. Het papier was inmiddels in vier losse stukjes uit elkaar gevallen.’
Burgemeester Hans van der Laan van de gemeente Noordenveld leerde De Vroome in de jaren tachtig kennen toen ze beiden in het bestuur van de Drentse Boerderijenstichting zaten: ‘Harry was een man van gezag. Ik heb hem nooit met stemverheffing horen spreken. Het was iemand die niets meer hoefde te bewijzen. Het meest opvallende in zijn aanpak vond ik altijd hoe gemotiveerd Harry was voor kleine dingen. Eén boerderij kon hem mateloos interesseren. Daar had hij het dan voorlopig alleen maar over. En als jou die boerderij niet interesseerde, vond-ie dat hooguit jammer voor jou. In mijn ogen was Harry het prototype van een onafhankelijk denker.’
Bewegingen
Aan het eind van de jaren tachtig liet De Vroome zich voorzichtig overtuigen van het nut van natuurontwikkeling. ‘Natuurbouw’ heette het toen nog. Aanvankelijk zag De Vroome er niet veel in. Hij had teveel vergaderingen van landinrichtingscommissies meegemaakt om aan de gevoeligheid van de landbouw voor het ‘opofferen’ van cultuurgrond voorbij te durven gaan. Blanckenborg: ‘We hebben hem een keer meegenomen naar het Eemboerveld in Westerwolde waar Natuurmonumenten tien hectare landbouwgrond had ingericht als nieuwe natuur. Hij verbaasde zich erover hoe we het hadden weten in te passen. Sindsdien was-ie om.’
Niet alleen Harry de Vroome was een eindje opgeschoven. Ook in de puur ecologische benadering van Natuurmonumenten kwam in de jaren negentig beweging, vertelt Blanckenborg: ‘Toen we het gebied ten zuiden van Ravenswoud van de Amev konden kopen, besloten we het terug te geven aan de natuur. We wilden het lang verdwenen Ravensmeer weer terug zien te krijgen. Bestuurlijk waren we het er al over eens met de verschillende overheden, toen een medewerkster van de provincie Fryslân met bezwaren kwam. Volgens haar zouden we met onze aanpak een gaaf hoogveenontginningslandschap verloren laten gaan. Ze vertelde dat nergens anders in Friesland een plek was waar je aan de ene kant van de weg kon zien hoe het hoogveen eruitzag en aan de andere kant wat ervan geworden was. Haar uitspraak heeft ons aan het denken gezet en we hebben onze plannen ingrijpend veranderd.’
Katoenveld van veenpluis
Het feit dat Harry de Vroome in 1986 een lang verhaal over het Fochteloërveen schreef, is achteraf geen toeval. Natuurmonumenten had – eigenlijk voor het eerst sinds men in het gebied aanwezig was – concrete plannen voor een actief beheer van het hoogveen. De vereniging bezat 1600 hectare ‘verdroogde veenkoek’ en ging op zoek naar mogelijkheden om de veengroei weer aan de praat te krijgen. Dat kon alleen als men erin slaagde om het waterpeil in het veen weer omhoog te krijgen. Door met kades het veen te ‘compartimenteren’ zou het veld natter blijven en kon de hoogveenvorming weer een kans krijgen, hoopten de deskundigen.
Ten tijde van het Noorderbreedte-artikel van De Vroome was de omleiding van de Schaaphokwijk die dwars door het Fochteloërveen liep om de Smildeger aardappelakkers te ontwateren, een hot item. Dankzij vele tonnen van ministerie, provincie en Natuurmomenten werd de wijk om het gebied heen geleid en konden de plannen worden uitgevoerd om het veen weer kletsnat te maken als vanouds.
Ongeveer tien jaar nadat de eerste kades in het veen waren aangelegd, besloot Natuurmonumenten opnieuw in te grijpen, vertelt Frans Blanckenborg: ‘De eerste generatie compartimenten, die we tussen 1986 en 1990 maakten, was veel te groot. Dat kon je goed aan het veenpluis zien. Dat groeide alleen op bepaalde plaatsen in het veld. Tussen 1995 en 2000 hebben we meer dan twintig kilometer extra kades aangelegd om de compartimenten fijnmaziger te maken. Die effecten zijn prachtig zichtbaar. Als je nu zomers op de uitkijktoren staat, zie je één katoenveld van veenpluis zover het oog reikt.’
Mooi zo laten
Frans Beune is landschapsarchitect. Hij werkte een groot aantal jaren bij Grontmij. Tegenwoordig is hij senior adviseur bij BügelHajema in Assen. Beune is een groot liefhebber van het Fochteloërveen: ‘Ik vind het een heel spannend idee wat het beheer er bereikt heeft. Die tientallen skeletten van verzuipende berken, alleen al… Het veen moet zo oer en zo nat mogelijk blijven. En een groot deel van het gebied moet je in mijn ogen vooral onbekend en ontoegankelijk houden. Tot de uitkijktoren en verder mag je niet… Misschien is dat het wel wat het Fochteloërveen zo spannend maakt: het idee dat daar in de verte dingen gebeuren waar je nooit echt je vingers achter zult krijgen.’
Ook burgemeester Hans van der Laan lijkt er weinig aan gelegen om de toeristische druk op het Fochteloërveen verder op te voeren: ‘In een vorige functie als burgemeester van Dwingeloo heb ik de start van het Nationaal Park Dwingelderveld meegemaakt en alle vergaderingen en gedoe eromheen. Hier in Noordenveld heb ik me er wel eens over verbaasd dat er in het college eigenlijk nauwelijks iets over het Fochteloërveen ter tafel komt. En dat vind ik wel goed zo. Mooi zo laten, denk ik. Het laatste wat je er moet willen hebben, is filefietsen…’
Anders ligt het overigens met de ontwikkelingen enkele kilometers noordelijker. Daar is de gemeente Noordenveld samen met de andere betrokkenen flink actief om het kolonielandschap van Veenhuizen te behouden. Van der Laan: ‘We zijn de laatste jaren in Veenhuizen de goede kant aan het opgaan. We hebben al veel achterstallig onderhoud kunnen aanpakken. Gelukkig staan de neuzen nu redelijk dezelfde kant op. Dat was vroeger wel anders. Ik heb toen wel eens in een vergadering gezegd: Zullen we eerst niet eens dat gat in het dak van het Hospitaal dichtmaken? Anders hoeven we straks nergens meer over te praten…
Grijnzend voegt Van der Laan eraan toe: ‘Harry de Vroome zou wel tevreden over ons zijn, denk ik.’
Wonen aan het landschap
Frans Beune ziet als grote verdienste van De Vroome voor het Fochteloërveen de manier waarop hij een organieke verbinding heeft willen aanbrengen tussen Veenhuizen en het Fochteloërveen en dat hij geen gelegenheid voorbij liet gaan om de open ruimte te vergroten. Volgens Beune was De Vroome in de manier waarop hij zich door het landschap liet inspireren, zijn tijd ver vooruit: ‘Hij leerde ons dat een landschap waarde op zich heeft en dat je oog moet hebben voor de schaal van je ingrepen.’
Frans Beune vindt dat de huidige generatie landschapsarchitecten zonder meer schatplichtig aan Harry de Vroome is. Als voorbeeld noemt hij een dorpsuitbreidingsplan dat hijzelf maakte in het Groninger dorp Stedum: ‘We hebben er daar voor gekozen om het landschap het dorp weer binnen te halen. Er moeten 25 oude ‘nieuwbouwwoningen’ voor gesloopt worden. Zo kunnen we een soort groene wig creëren die het wierdenlandschap buiten verbindt met het hart van het dorp: de kerk op de wierde. ‘Wonen aan het landschap volgens Harry de Vroome heb ik als motto bij het plan gezet.’
Stoutste verwachtingen
Bij nadere lezing van het Noorderbreedte-artikel is het opvallend dat Harry de Vroome in 1986 de mogelijkheden om de weidsheid van het Fochteloërveen te vergroten grotendeels de kant van Veenhuizen op zocht. Frans Blanckenborg vertelt dat Natuurmonumenten daar in de praktijk vooral om praktische reden nogal eens van af heeft moeten zien: ‘Wat heb je eraan Bankenbosch open te leggen? We hebben daar bovendien altijd met ingewikkelde constructies en dito overleg te maken. Dus hebben we de uitbreiding vooral elders gezocht.’
Het was overigens niet alleen de richting van de uitbreiding die anders uitpakte dan Harry de Vroome in 1986 voorzag. Ook de schaal waarop een en ander geschiedde, overtrof zijn stoutste verwachtingen. Blanckenborg: ‘Met name de aankoop van de gronden aan de aan de westkant richting Fochteloo, daar had-ie niet aan durven denken. Toen Harry het gebied later bezocht, was hij opgetogen over de uitbreidingen. Met zijn onnavolgbare gevoel voor humor zei hij: “Nou moeten jullie niet meer aankopen, Frans. Anders houden we hier geen boer over.” Een groter compliment was niet denkbaar.’