De ontstaansgeschiedenis van het landschap van Noord-Groningen wordt bij uitstek zichtbaar in de kreken en prielen van dit voormalige waddengebied.

De ontstaansgeschiedenis van het landschap van Noord-Groningen wordt bij uitstek zichtbaar in de maren: de kreken en prielen van dit voormalige waddengebied. Hun naam is afgeleid van het oud-Friese maer, een waterloop die als scheiding van twee gebieden functioneerde. Aan hun loop is vaak de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap af te lezen; langs hun slingerende lijnen vinden we veelal de wierdenreeksen en de borgen en boerderijen.
De maren zijn de moeite van behoud, bescherming en versterking waard, zo vindt onder anderen architect Marien Bügel. In zijn afgelegen huis annex werkplek te Oldenzijl werkt hij gestaag door aan zijn geesteskind, het project Maren in Noord-Groningen. Vanuit zijn professionele invalshoek – ‘een goede architect houdt zich ook met de omgeving en met de details daarvan bezig’ – én vanuit een persoonlijke motivatie raakte Bügel betrokken bij de ruimtelijke ordening in het algemeen en die van zijn eigen omgeving in het bijzonder. ‘Nederland is ruimtelijk aan het ont-ordenen’, is zijn stelling. ‘Ons land verrommelt en is één metropool aan het worden. Als dat al een niet te vermijden ontwikkeling is en als mensen op termijn vaker vestigingsplaatsen zoeken in het landelijk gebied, zorg dan voor landschappelijke kwaliteit en bewaak zeker de cultuurhistorische identiteit van dat landschap.’
In eigen omgeving was hij een van de oprichters van de Stichting Natuur en Landschap Eemsmond, die het bestemmingsplan voor het buitengebied van die gemeente en ook het eerste Provinciale Omgevingsplan kritisch volgde. Al doende ontwikkelde Bügel veel kennis en aandacht voor de maren. In 2000-2001 schreef hij samen met anderen de nota Van wierde tot Wad: een lijn door tijd en ruimte, een Belvedèreproject. Bügel: ‘De maren bepalen samen met de wierdenreeksen en de dijken de landschappelijke identiteit van deze streek. Ze vormen prachtige oost-westlijnen door Noord-Groningen.’ Als voorbeeld noemt hij het Helwerdermaar, ten zuiden van Uithuizen. ‘Dit water zou, als het meer ruimte kreeg, kunnen functioneren als een ecologische ader van het landschap. Daarnaast zou het gebruikt kunnen worden voor het vasthouden van water of voor recreatie.’

Een ideeënboek

In 2005 werd vanuit kringen van natuurbeheer, landbouw, waterschap en recreatie een projectgroep opgericht die het rapport Maren in Noord-Groningen, ideeën en voorbeelden publiceerde. Naast een verhaal over de ontstaansgeschiedenis en een inventarisatie van de maren bevat deze uitgave een reeks voorbeelden van mogelijkheden om maren op te knappen en een nieuwe of versterkte functie te geven. Kenmerken en kansen worden beschreven, met oog voor alle verschillen, zoals de grondsoort, een hoge of lage ligging en de functie die ze vervullen. Met kaart- en fotomateriaal wordt in beeld gebracht hoe een ecologische herinrichting van oevers uitpakt, welke functies op het gebied van waterhuishouding en waterkwaliteit maren kunnen hebben, en wat de perspectieven of de consequenties zijn voor de landbouw, de natuur of de recreatie. Bügel: ‘Veel maren zijn rechtgetrokken of vergraven in de loop der jaren. Als ze geen nut meer hebben, bijvoorbeeld voor waterafvoer, dan ziet men geen reden ze te behouden. Kijk naar de Oude Riet ten noorden van Den Andel, een prachtig voorbeeld van een oorspronkelijke, van nature sterk meanderende kreek, die echter in de gevarenzone ligt.’

Samenwerking

Bügels kompanen in de projectgroep, Hans Eilert van Landschapsbeheer Groningen en Peter Prins van LTO-Noord, beamen de problematiek: ‘Het beheer van het landschap is een breed maatschappelijk thema geworden met heel gevoelige kanten. Voor boeren en waterschappen kun je niet zomaar even plannen ontwikkelen voor herstel van watergangen en oevers. Voor hen zijn eigendom en de opbrengst van het land belangrijke zaken. Een boer verdient daar nou eenmaal zijn inkomen mee en een waterschap heeft de maatschappelijke verantwoordelijkheid voor de kosten van onderhoud en beheer van waterstelsels. Het is zaak secuur met deze gevoeligheden om te gaan. Met ons voorbeeldenboek willen we het draagvlak voor de herwaardering van de maren vergroten.’
Een eerste vereiste bij de uitvoering van ideeën voor behoud en versterking van de maren is samenwerking tussen de verschillende betrokken partijen. Maar die komt nog niet altijd goed van de grond, stellen Eilert en Prins vast. Marien Bügel beaamt dit: ‘Plannen voor de maren kosten naast geld altijd ruimte: we willen de oevers verbreden, glooiende taluds aanleggen, het waterbergend vermogen vergroten, en ruimte geven aan rietoevers voor een betere waterkwaliteit en om het verder afkalven van de oevers tegen te gaan. Het voorbeeldenboek levert daarvoor ideeën op maat, omdat standaardoevers nu eenmaal niet bestaan. Het is jammer dat instanties zoals de provincie Groningen of Natuurmonumenten in deze reeks van kleine projecten niet dezelfde ambitie laten zien als in een groot project als het Lauwersmeer. Met dezelfde hoeveelheid ruimte van één vierkante kilometer grond kun je wel twee keer honderd kilometer natuurvriendelijke oevers van gemiddeld vijf meter breed aanleggen. Met die vele kleine ingrepen zou een fijne groen-blauwe én cultuurhistorische dooradering in het landschap mogelijk worden. Maar bestuurlijk is dat natuurlijk lastiger te realiseren dan het herinrichten van één aaneengesloten gebied.’

Actueel

In het beleid werken de ideeën van de projectgroep inmiddels wel door, ook bij het waterschap, maar voor het waterschap en voor het provinciaal bestuur geldt wel dat projecten op vrijwillige basis moeten worden uitgevoerd.
Het is teleurstellend dat er nog geen enkel concreet project is doorgegaan. Bügel noemt Holwinde, een boerderij aan het Helwerdermaar die leeg kwam te staan en die aangekocht had kunnen worden door Natuurmonumenten. ‘Door uitruil met de beschikbare grond had een plan voor het Helwerdermaar gerealiseerd kunnen worden. Maar helaas wilde Natuurmonumenten daar geen geld in steken’, zucht Bügel.
Onlangs lukte het ook niet een project bij de Grote Heekt en het Leegemaar uitgevoerd te krijgen. ‘Er was voldoende geld voor vanuit de landinrichting Appingedam, en het waterschap was bezig met een herziening van eigendommen, maar toch lukt het niet. Het lijkt erop dat de geesten er nog niet rijp voor zijn.’
Prins benadrukt dat ‘de scherpe kantjes van de aloude tegenstellingen tussen boeren en natuur er inmiddels wel af zijn. Kijk naar Wierde en Dijk en andere agrarische natuurverenigingen. Daar liggen wel mogelijkheden. Er is nog vaak spanning tussen planologische bescherming en vrijwillig meedoen aan projecten. De vrees voor beperking in de bedrijfsvoering zit bij boeren heel diep. Maar als we goede beheersvergoedingen op tafel kunnen leggen zijn ze inmiddels meer dan voorheen bereid tot samenwerking.’
Daarmee wordt ook het tweede doel van het ideeënboek duidelijk: er worden mogelijkheden aangegeven voor vergoedingen en beheerpakketten, voor juridische aansprakelijkheden en regelgeving. Marien Bügel: ‘We moeten het verhaal nu actueel houden, en er is veel behoefte aan een ontwikkeling van onderop. Kansen zijn er genoeg, bijvoorbeeld in het stroomgebied van de Fivel langs de Delleweg of in de gemeente De Marne, maar de oevereigenaren moeten zelf willen. Eerste prioriteit is dat er geen onomkeerbare dingen gebeuren en dat men met zijn handen afblijft van de subtiele structuur van deze cultuurhistorische hoofdaders!’
Ook Prins en Eilert noemen de mogelijkheden in De Marne: ‘We willen nu eerst een klein gebiedje verder uitwerken: delen van het Pieterbuurstermaar waar veel afkalvende oevers zijn. Samen met de boeren zoeken we naar verfijnde oplossingen en naar geldbronnen. De beweging is langzaam maar hij is er wel.’ ?

Meer informatie op www.landschapsbeheergroningen.nl. De projectgroep wil lokale initiatieven voor uitvoeringsprojecten graag ondersteunen.