Over grazen onder de grond, weilanden in coma en gestresst gras.

Jelte van Andel:
Kennis van het landschap begint met je te realiseren wat je niet kunt zien. Alles wat groeit aan plantenmateriaal zit voor tien, soms meer dan vijftig procent ondergronds. Dat is mij gedurende mijn studententijd aan de Vrije Universiteit altijd ingepeperd door prof. Kuilman. Die had gewerkt in de rijstteelt in Indonesië, en besteedde veel aandacht aan het wortelstelsel van rijstplantjes. Het eerste wat hij zijn studenten liet doen was de jonge padi weer uitgraven. Dan zagen ze tenminste de hele plant.
Kijk ik naar een perceel gras, dan gaan mijn gedachten automatisch uit naar de wortels van die planten, denk ik aan alle parasieten, het hele bodemleven eromheen. Dat is geen black box. Als je koeien in de wei ziet grazen, wordt er ondergronds even hard gegraasd. De wortels van al die grassen zijn voortdurend op zoek naar water en voeding. Het goed functioneren is afhankelijk van hoe kwetsbaar ze zijn voor vraat en infecties. Voortdurend wordt er aan de levende wortels geknaagd door aaltjes, larven van kevers, miljoen- en duizendpoten. Sterven ze af, dan worden ze opgeruimd door schimmels en bacteriën. Gigantische maaltijden worden er gehouden.
Het is daar één groot Grande Bouffe.
Mijn vak, de plantenecologie, houdt zich bezig met successieprocessen in de natuur: vanaf een nulpunt gaat het ene pionierstype planten in een landschap automatisch en overeenkomstig een natuurlijk omgevingsproces over in het volgende. Zou je grasland aan zichzelf overlaten, dan ontstaat er door successie al vrij snel een heel ander type begroeiing, het verbost. Maai je grasland, dan onderbreek je niet alleen de successie, je houdt ook kunstmatig een bepaalde climax in stand. Als natuurproces is dat een geforceerde situatie maar dat wil nog niet zeggen dat het ‘tegen de natuur’ is. Er zijn ook natuurlijke systemen waarin van successie geen sprake is. Zeekraalvelden bijvoorbeeld blijven stabiel onder invloed van eb en vloed. De zee brengt voedingssediment en weert een ander type begroeiing. Weidegrassen zijn net zulke levende planten als andere planten; het systeem wordt alleen niet door natuurlijke processen bestuurd maar door mensen.

Staat er straf op wat de boer doet met gras? Uit oogpunt van successie niet; gras kan heel veel hebben. Het kan gemakkelijk een eeuw oud worden. En de bodem, en daar gaat toch om, wordt er niet door verpest. De situatie wordt juist lastiger wanneer je de boer uit het landschap wegtrekt. Dan zadel je het Noorden op termijn op met talloze essenbossen.
Een landschap dat uitsluitend uit percelen gras bestaat, is ook om een heel andere reden fascinerend. Als ik op het Balloërveld rondloop en ik zie daar walletjes van zo’n driekwart meter hoog, zie ik een stuk ontwikkelingsgeschiedenis, al moet iemand anders mij wel vertellen dat het gaat om celtic fields, akkertjes uit het stenen tijdperk. Kijk je daarentegen naar een willekeurige wei, zeker naar de bovenste twintig centimeter, dan kun je niet zien hoe oud die is. Het klinkt misschien raar, maar in feite kijk je dan naar natuur die nog het meest lijkt op een product van een plastisch chirurg. Het verschaft de illusie van eeuwige jeugd. Misschien is dat wel wat de recreant onbewust in dit soort cultuurlandschappen aantrekt: de kunstmatige zuiverheid ervan. Maar dan plaats ik me buiten mijn vakgebied, de plantenecologie.
Gras heeft nog een andere unieke eigenschap, waar je niet onmiddellijk bij stil staat. “Waarom eten koeien geen sla?” roep ik wel eens om dat te illustreren. Omdat sla niet zoals gras vanzelf aangroeit. Na een keer grazen is het dan over en uit. Gelukkig groeien grasblaadjes vanaf de onderkant. Cellen waar de groei plaatsvindt, zitten aan de basis van de plant. Engels raaigras heeft bovendien het vermogen om veel meststoffen op te nemen. Maar het kan minder goed tegen wateroverschot. Dit soort weien heeft dus een uitgebreid afvoersysteem nodig. Aan de keuze voor een grasras als Engelse raai zit dus het graven van sloten vast. Zo’n botanisch gegeven bepaalt in feite de compositie van het landschap. Dat zo’n klein grasplantje waterwegen nodig maakt die het landschap een bijzondere betekenis geven, vind ik een eigenlijk een hogere vorm van poëzie.’
Cor Kwakernaak:
‘Boeren kunnen uren over stierensperma praten, maar als het om gras gaat, zie je heel vaak dat ze de loonwerker maar laten zaaien wat hij toevallig in het magazijn heeft liggen. Het is toch allemaal groen. Ze zijn meer koeienboer dan grasboer.
Wat ík zie als ik naar een grasperceel kijk? Zolang gras nog niet in bloei staat en allerlei verschillende bloeivormen ontwikkelt, moet je van goede huize komen om de echte verschillen te zien. Wij trainen studenten wel om grassoorten te herkennen buiten de bloeitijd. Typische herkenningspunten zijn bladvorming, wel of geen ribben op het blad en de wijze waarop de eerste bladspruiten zich vertakken vanuit de graszode. De bladvorm van Engels raaigras bijvoorbeeld, is onbehaard en glanzend en de plant heeft een duidelijk herkenbare rode voet. Het eerste blad vormt zich als een opgevouwen spruit met van daaruit twee zijspruiten, de ‘oortjes’; een heel kenmerkend verschil met veel andere grassoorten die de oortjes missen maar bijvoorbeeld wel één zijspruit aanmaken, het “tongetje”.
Er zijn allerlei redenen waarom Engelse raai zo veel gebruikt wordt. Voor boeren is de opbrengst natuurlijk van belang, maar op de tweede plaats komt zeker het feit dat het zo snel opkomt na het inzaaien. Kijk, het lijkt op het eerste oog simpel, zo’n perceel gras kweken, maar in de praktijk is het een subtiele vorm van finetuning. Je hebt boeren die, om zo veel mogelijk opbrengst te halen, hun perceel praktisch geel maaien. Je ziet dan geen wei meer maar uitsluitend de bovengrondse wortelstok van de plant. In feite ligt zo’n wei dan voor een aantal weken in coma en blijft dus onproductief. Pas heel langzaam vormen zich weer nieuwe scheuten.

Gras is raar materiaal. Aan de ene kant kan het veel hebben. Bij een strenge winter zie je overal in de wei een bruine kleur, dat komt doordat de plant krimpt van de kou. Maar dat hoeft nog geen ramp te zijn. Aan de andere kant zie je midden in de zomer vaak groene en gele vlekken in de wei, dat zijn de plaatsen waar koeien urine hebben geloosd. Daar groeit geen nieuw gras meer maar wel onkruid als muur, herderstasje, takjesgras. Erger is kweek, ook een grassoort, maar een hardnekkig onkruid dat heel goed tegen de droogte kan en waarvan het wortelstelsel zich horizontaal in de bodem vertakt. Het enige wat je kunt doen is doodspuiten. Anders kom je er nooit meer vanaf.
Als je een boer na het einde van de winter door het land ziet lopen, is het eerste wat hij doet het aantal plekken kweek inventariseren. Hij ziet sowieso heel andere dingen dan een willekeurige voorbijganger. Ik noemde de grassoort Engelse raai, maar door veredeling is een ontelbaar aantal rasvariëteiten ontstaan. De verschillen concentreren zich rond eigenschappen die op het eerste gezicht niet zo veel zeggen maar voor de boer essentieel zijn: een late doorschietdatum (moment van bloei), wintervastheid, resistentie tegen ziektes als kroonroest, en de drogestofopbrengst na de eerste maaibeurt. Honderd kilo gras levert in de koe maar vijftien kilo vaste stof op. De rest verlaat het beest als water.
Standvastigheid is ook zo’n eigenschap. Dat wil zeggen dat de plant zich door het jaar heen evenwichtig ontwikkelt. Je hebt rassen die boven de grond heel productief zijn maar daardoor te weinig energie naar de wortels sturen. Gevolg: de graszode maakt geen nieuwe spruiten meer aan en wordt bruin. Gestresst gras noemen we dat.’

Trefwoorden