Als de koeien in de wei liepen, was het problematisch om een tochtige koe voor de inseminator op stal te krijgen. Boeren in Tynaarlo hebben daar iets op gevonden: ze creëerden afwerkplekken.

Vroeger hielden de boeren in de Drentse dorpen meestal gezamenlijk één goeie dekstier die de dankbare taak had om alle tochtige koeien van het dorp te bevruchten. Door regelmatig een nieuwe stier te nemen, zorgde men voor vers bloed. Pas in de jaren dertig begonnen enkele Nederlandse dierenartsen kunstmatige inseminatie (KI) bij runderen toe te passen. Na de Tweede Wereldoorlog heeft de KI zich met name in de Drentse zandstreken explosief ontwikkeld. Dit had vooral te maken met het feit dat de gemeenschappelijke fokstier van een dorp soms honderden koeien per jaar volgens de ‘natuurlijke weg’ moest bevruchten. Het nadelige effect van deze vorm van stierenhouderij was het verspreiden en in stand houden van ‘dekinfecties’: geslachtsziekten dus! De bevruchtingsresultaten gingen hierdoor me…