Tussen Groningen en Assen worden de komende jaren zestigduizend nieuwe huizen gebouwd. Column van Fionna Bottema.

Tussen Groningen en Assen worden de komende jaren zestigduizend nieuwe huizen gebouwd. Deze huizen zullen zorgvuldig worden ingepast in het kwetsbare landschap. Waarschijnlijk krijgt iedere nieuwe bewoner van zo’n pand een stukje kwetsbare natuur in zijn achtertuin met bijgeleverd bordje Niet Betreden. De Koningsas, zoals het gebied tussen Groningen en Assen ook wel genoemd wordt, blijkt ook heel geschikt voor nieuwe landgoederen, waarbij het Noord-Willemskanaal dan de Vecht van het Noorden moet worden. In het verkiezingsprogramma voor de afgelopen statenverkiezingen meldde de VVD al, dat het voor de Ecologische Hoofdstructuur juist goed is als er dergelijke landgoederen komen. De bewoners daarvan zouden zich dan in kunnen zetten voor betere ontwikkeling en beheer van de gebieden. Ik heb zo’n vermoeden dat de gronden waarop deze landhuizen moeten komen al vergeven zijn tijdens een partijborrel. Het scheelde maar een haar of ik had zelf op een landgoed aan het Noord-Willemskanaal gewoond. Mijn vader werd tientallen jaren geleden stapelgek in de stad. Elk vrij moment sleurde hij mijn toen hoogzwangere moeder – die zich niets mooiers kon voorstellen dan een appartementje met uitzicht op de Martinitoren – mee naar verlaten bouwvallen op het platteland, waaronder landgoed Bosch en Vaart. Ze zouden dan tot het einde der tijden in een bouwval hebben gewoond, want geld voor een renovatie was er na de aankoop niet meer geweest. Ik kom regelmatig langs Bosch en Vaart; de kanaalweg is een sluiproute naar de A28, met een goedkoop zelftankstation. Het is werkelijk een prachtig huis, maar het staat nog steeds in de steigers en het eens zo landelijke uitzicht wordt nu verpest door een enorme duif. Deze vadsige, verzilverde vogel van Marthe Röling markeert het industrieterrein Tynaarlo, dat flink aan het uitbreiden is. Niet ver daarvandaan is een landbouwgebied met vennetjes en oude boomwallen. Hierdoorheen kronkelt de Runsloot, een riviertje met helder stromend water. In dit riviertje is een piepklein sluisje. Zo nu en dan ga ik ernaartoe en zit op het sluisje en tuur in het water. Heel soms vang ik dan, zoals ik als kind graag deed, stekelbaarsjes en waterschorpioenen en bootsmannetjes met een schepnetje. Gewoon om te weten of ze er nog zijn. En uitgerekend hier is een van de nieuwe landgoederen gepland. Op zo’n vijftig meter van het sluisje is de vindplaats van het meisje van Yde, al beweren enkele hoogbejaarde dorpelingen dat die ergens anders was. De mannen die het veenlijk in 1897 vonden, waren waarschijnlijk illegaal veen aan het beugelen en hebben het gelooide lijk versleept. Het is dus heel goed mogelijk dat het landgoed op de plek komt waar het meisje zo’n tweeduizend jaar geleden op een nogal onprettige manier om het leven is gebracht. Het is maar te hopen dat haar geest nog in de contreien ronddwaalt om het leven van de nieuwe landhuisbewoners zuur te maken. En als zij dat niet doet, doe ik het zelf, ik ben tenslotte ook een meisje van Yde. Zodra bewoners in hun landelijke stulpje zijn getrokken, ga ik met een grote bos bloemen kennismaken. Op die manier wil ik mijn recht op overpad veilig stellen, om zo nu en dan op mijn sluisje te kunnen zitten met een schepnetje en een emmertje. Dat emmertje, met bij Tuinland gekochte brulkikkervissen, leeg ik dan in de Runsloot. In de Amerikaanse National Geographic stond ooit een foto waarop zo’n brulkikker een boerenzwaluw grijpt die over het water scheert. Maar het gaat me om iets anders. Het gebrul van zo’n kikker houdt iedereen in de wijde omtrek uit zijn slaap. Deze slapeloze nachten kunnen door de landhuiseigenaren dan nuttig worden besteed aan natuurbeheer.

Trefwoorden