Column van Fionna Bottema

Voor het zeventigjarig huwelijk van mijn grootouders vroeg ik familie naar uitspraken die ze kenmerkend vonden voor opa en oma. Mijn neefje, tante, moeder en ik kwamen niet verder dan: ‘Zeg gerust de lipvis na, het leven is een loempia’. Deze tekst las mijn opa ooit op een schutting. Dan ben je 99 jaar, professor in de geologie, schrijft nog boeken over de kosmos die voor de meeste van ons onbegrijpelijk zijn en je belangrijkste uitspraak is de levensvisie van een vis.

Mijn zusje, ze woont in Amsterdam, ging met vrienden en hun kinderen wandelen in de buurt van Hilversum. Het jongste meisje keek met open mond om zich heen en zei: ‘Mama, het lijkt hier wel een beetje op natuur hè?’ Haar moeder knikte beschaamd: ‘Ik geloof dat ik ze toch wat vaker mee naar buiten moet nemen.’
Onlangs was ik zelf ook met mijn zusje op pad, buiten Amsterdam. We waren op zoek naar heilige ibissen, ontsnapte vogels die zich aardig redden in het wild. Ik was het met het kleine meisje eens, het leek er inderdaad op natuur, iets wat ik hier helemaal niet had verwacht. In mijn voorstelling is er alleen natuur ten noorden van Almere en zijn Noord- en Zuid-Holland geplaveid met asfalt en beton, stilstaande auto’s en grauwe flats. Wie het zich kan veroorloven gaat in Vinkeveen of Ankeveen aan het water wonen, voor de rest is er alleen het Vondelpark. We hebben geen ibis gezien, maar al dat platteland en groen verbaasde me enorm.
Terwijl ik nog aan het bijkomen was van het idee dat ik al die tijd veel pessimistischer ben geweest over de natuur in Nederland dan misschien nodig was, las ik dat de Europese Commissie twee miljard euro beschikbaar heeft gesteld om het platteland mooier te maken. Net nu het niet meer nodig is, was mijn eerste gedachte, want het gaat goed met het platteland. Dat had ik zelf gezien. Tot ik verder las en zag dat het grootste gedeelde van het geld gaat naar toeristische activiteiten, dorpsvernieuwing en modernisering van landbouwbedrijven. Ik keek naar buiten, naar de enorme schuren die de buren recent hebben gebouwd om hun koeien en paarden in onder te brengen. Ik ben er langzamerhand aan gewend, maar mooi?

Bij het woord dorpsvernieuwing – ik weet niet eens weet wat het precies inhoudt – krijg ik buikpijn. Bij toeristische activiteiten kun je alleen maar hopen dat die beperkt blijven tot het plaatsen van picknicktafels en afvalbakken. Gelukkig is er ook nog een deel van het geld gereserveerd voor natuur- en landschapsbeheer. Maar zelfs hierbij houd ik mijn hart vast. Op het Duitse waddeneiland Borkum waar ik een dagje rondfietste, lag een jachthaventje met een stukje niemandsland waar puin en bouwafval was gestort. Het was geen aantrekkelijk stukje strand, maar daar dachten scholeksters, visdiefjes en bontbekpleviertjes heel anders over. Overal broedden ze tussen cementbrokken en halve bakstenen. Wee degene die daar de boel gaat opschonen.
Koeien in de wei, bloeiende bermen, klaprozen en korenbloemen in de akkers, meer koeien, oude boomwallen, patrijzen, dassen, een hogere grondwaterstand voor weidevogels en nog meer koeien. Allemaal dingen die ik mooi zou vinden op het platteland, maar die veel boeren waarschijnlijk als achteruitgang bestempelen in plaats van modernisering.
‘Een mooier platteland.’ Ik heb in geen tijden zo’n bedreigende slogan gehoord. Maar wie weet valt het allemaal reuze mee en worden er fantastische dingen gedaan met al dat Europese geld en staat er straks op de muren geklad: ‘Zeg gerust de strontvlieg na, het leven is een koeienvla’.

Trefwoorden