Dit najaar ontdekte ik voor het eerst een Amanita in mijn tuin.

Dit najaar ontdekte ik voor het eerst een Amanita in mijn tuin. U kent haar wel: slanke leest, blozende wangen met bleke sproeten. Wie zich met haar inlaat, raakt in een roes. Zij is de femme fatale onder de paddestoelen. De moskussens en houten bielzen in mijn tuin herbergen nog vele andere ‘kinderen der duisternis’, zoals paddestoelen vroeger werden genoemd, maar Amanita is veruit de mooiste van het stel.
In de herfst ga ik altijd graag met een expert op stap, omdat ik na een jaar bijna alle mycologische (mycologie is de wetenschap van zwammen en schimmels) kennis weer kwijt ben. Dan verbaas ik mij steeds opnieuw over het grote aantal melkzwammen en russula’s, en over de verschillen tussen ridders en schijnridders. Het zijn altijd de bijzondere vondsten die je bijblijven, zoals je dat ook met vogels en planten hebt. Een ornitholoog, botanicus of mycoloog zou zijn autobiografie kunnen schrijven aan de hand van deze memorabele ontdekkingen. Zo herinner ik me de vuurrode biefstukzwam die op het landgoed Vennebroek (bij Paterswolde) uit een boom stak. En de rode en gele wasplaten die zich tussen het zoute gras en de schapenkeutels op de zeedijk bij het Lauwersmeer best thuis voelden. De rondgang op het landgoed Rheebruggen (bij Uffelte) leverde zelfs een hele reeks nieuwelingen op, zoals de kostgangerboleet (die parasiteert op andere paddestoelen) en de zwarte kluifjeszwam (die uit een UFO moet zijn gevallen). Maar de vliegenzwam hoeft niemand mij aan te wijzen, en dat geldt ook voor het eekhoorntjesbrood dat in kinderboeken altijd als een dikke volksvrouw wordt afgebeeld.
Iedereen weet dat je voor de vliegenzwam moet oppassen. Zelfs liefhebbers van paddo’s zijn daarvan op de hoogte. ‘De vliegenzwam is een gevaarlijke soort, met op de zenuwen inwerkende gifstoffen’, staat er in mijn paddestoelengids. Toch werd de Amanita vroeger juist gewaardeerd om haar hallucinogene effecten. In Siberië en ook in Lapland drogeerde de sjamaan zich met de vliegenzwam opdat zijn geest de wilde reis naar de goden van de onderwereld kon maken. Het is mij in Lapland altijd opgevallen dat de plaatselijke bevolking een grote afkeer heeft van de massa’s eetbare paddestoelen die in het najaar op de toendra groeien. De rendieren beschouwen de kastanje- en berkenboleten echter als een delicatesse. Zij hebben evenmin angst voor de hoed met rode stippen, hoewel die voor veel onrust en wankele stappen in de kudde zorgt.
De cultuurfilosoof Ton Lemaire heeft zich eens verdiept in het raadsel van de vliegenzwam. Waarom zou die, volgens de kinderboeken, zo’n intieme band met kabouters hebben? Zijn boek Godenspijs of duivelsbrood laat zich lezen als een ‘magical mystery tour’ waarin hij heel wat overhoop haalt over onze omgang met de natuur en met paddestoelen in het bijzonder. Waarom dragen die namen als satansboleet, heksenzwam en judasoor? Omdat men altijd een groot wantrouwen koesterde tegen de wilde natuur. In de volkskunde wordt een kabouter meestal beschouwd als de ziel van een dode voorouder. Maar in Oost-Europa, waar men graag paddestoelen plukt en goed op de hoogte is van de verschillende soorten, staat een kabouter voor de ‘geest’ van de magische, roesverwekkende vliegenzwam. Via het kinderboek, dat aanvankelijk sterk op de volkstraditie van Oost-Europa was gericht, zou deze voorstelling van zaken de westerse cultuur zijn binnengeslopen.
Ach, het is maar een theorie. Het grote raadsel is natuurlijk dat er zomaar, schijnbaar uit het niets, een fascinerend roodwit bolletje in mijn tuin verschenen is.