Voor deze Leaderspecial hebben de auteurs, die werkzaam zijn bij Netwerk Platteland, drie plattelandsdeskundigen geïnterviewd over de vraag wat LEADER betekent voor het plattelandsbeleid.

Ali Edelenbosch vindt dat het goed gaat in Noord-Nederland. ‘Er zijn grote verschillen tussen en binnen de provincies, maar de ontwikkelingen in de landbouw zijn gunstig: de grondprijzen zijn goed, de prijzen in de sector stijgen en er zijn kansen in biomassaproductie voor energie. Daardoor ontstaat een nieuwe dynamiek op het platteland.’

Woonplatteland

Dirk Strijker: ‘Die dynamiek zie je niet overal. Met de kleischil langs de waddenkust, zonder veel recreatiedruk of grote havenactiviteiten, gaat het minder goed. Maar met het overgrote deel gaat het inderdaad goed: dorpen willen uitbreiden, de overheid wil iets met natuur, bedrijven willen zich er vestigen en mensen willen er wonen of landgoederen maken. Maar je moet de ontwikkelingen in de landbouw niet overschatten. Ook in het Noorden, zelfs in de Veenkoloniën is de economie maar voor acht of negen procent afhankelijk van landbouw en agro-industrie. Economische activiteiten spelen zich niet op ons platteland af. Ons platteland is vooral een ‘woonplatteland’ waar maar beperkt gewerkt wordt.’
‘We hebben inderdaad te maken met een woonplatteland’, reageert Siem Jansen. ‘Maar ik maak me wel zorgen over de noord-zuidtegenstelling. De overdruk van Noord-Nederland concentreert zich rondom de driehoek Groningen, Leeuwarden, Assen-Emmen. Daaromheen gaat het goed, binnen het normale pendelgebied voor woon-werkverkeer willen mensen nog wel wonen. Maar langs de randen zie je met name demografisch gezien problemen ontstaan, vooral langs de waddenkust. Hier lopen dorpen sneller leeg. Daar waar in het verleden jonge gezinnen de trek van ouderen naar de stad opvulden, gebeurt dat nu niet meer. Er zijn wel nieuwe economische activiteiten zoals toerisme en ook de landbouw blijft economisch prima op peil, maar de terugloop in bevolking geeft wel problemen voor de sociale cohesie en voor de voorzieningen.‘

Van bobo’s naar actiegroepen

Edelenbosch vindt dat plattelandsbeleid een positief effect heeft gehad. ‘Door de Europese regels werden we gestimuleerd om met de bewoners, bottom-up, multifunctioneel en innovatief aan de slag te gaan. In de praktijk verliep die integrale gebiedsontwikkeling niet altijd gemakkelijk. Soms hielden gemeenten de Leaderaanpak liever buiten de deur. Totdat ze ontdekten hoe het werkte: dat je samen met alle partners in het gebied echt ontwikkelingen op gang kunt brengen.’ Jansen is enthousiast over een recente publicatie van het Leaderprogramma in Oost-Groningen. ‘Dat boekje is voor tachtig procent gevuld door plaatselijke groepen die op één of andere manier samenwerken met de overheid. Toen we begonnen met Leaderprojecten, zag het er heel anders uit. Dan was de voorzitter de gedeputeerde, zaten de bobo’s erbij aan tafel en waren er ook lokale actiegroepen. Er heeft een omslag plaatsgevonden. Bij de actiegroepen is nu zoveel energie ontwikkeld dat de overheid echt in de rol van participeren zit. Zodra het aangejaagd is, moet je als overheid je handen ervan af trekken en naar een andere rol gaan: zorgen dat het blijft gebeuren.’
Edelenbosch: ‘Precies! Maar als overheid moet je wel de regie houden en de voortgang bewaken. In het begin hebben we gezegd: ‘Dit is het gebied en u mag aangeven wat u wilt.’ Dat wekte de indruk dat er geen regelgeving was. De coördinatoren wachtten totdat het vanzelf uit het gebied kwam. Maar het gaat niet overal vanzelf.’ Jansen: ‘Zodra mensen ervan bewust zijn dat ze echt het verschil zelf kunnen maken en ze meer verantwoordelijkheid krijgen, gaan ze er harder voor lopen. En het Leaderprogramma heeft sterk bijgedragen aan het organiserend vermogen van de regio.’

Plattelandsbeleid heeft geen effect?

Strijker: ‘Je moet niet overschatten wat een overheid kan en mag. Ik ben ervan overtuigd dat zonder plattelandsbeleid het platteland (met de gewone ruimtelijke ordeningskaders, het openbaar vervoerbeleid en dergelijke) er net zo had uitgezien als nu. Maar de prikkel die van het plattelandsbeleid is uitgegaan heeft het zelforganiserend vermogen wel versterkt en ertoe geleid dat er dingen gedaan worden. Soms zijn er kleine succesjes. Maar neem het gebied rond Havelte. Dat is een volstrekt overdrukgebied. Iedereen wil daar van alles en dat staat haaks op elkaar. Als overheid moet je daar wel beleid voeren, maar je hoeft daar absoluut niet stimulerend op te treden.’
Jansen: ‘Uw stelling dat zonder plattelandsbeleid alles hetzelfde was geweest is onbewezen. Ook in Havelte hebben mensen het niet alleen over ruimtelijke dingen. Het gaat gewoon over een speeltuin in het dorp, of het dorpshuis. Voor een deel is dat geen plattelandsbeleid, maar het zijn wel de dingen die mensen bezig houden en dat brengt ze wel in beweging.’ ‘Maar moet je dat plattelandsbeleid noemen?’, vraagt Strijker. ‘Is dat niet wat je overal in de samenleving probeert: mensen dingen samen laten doen, de juiste voorwaarden scheppen?’ Jansen: ‘Eind jaren tachtig hadden we daar geen oog meer voor. Het is een verdienste van het plattelandsbeleid dat we weer letten op kleine dingen. Want toen we startten met het plattelandsbeleid keken we naar de grote lijnen, maar uit de dorpen kwamen allemaal kleine projectjes zoals het herstellen van een kerkenpad. En al die kleine projectjes dragen wel degelijk bij aan het beleid. Het is beleid dat mensen aanspreekt en in beweging brengt.’

Lange adem

Jansen vindt dat het plattelandsbeleid voortgezet moet worden. ‘De lokale actiegroepen zijn actief en er is veel enthousiasme. Als je dat niet vasthoudt dan is dat fataal voor het platteland: ‘We leren je eerst fietsen en als je het kunt, dan pakken we je fiets af.’ Misschien moeten ze ooit zelf wel eens een fiets kopen, maar pak ze nu die fiets niet af.’ ‘Plattelandsbeleid is van de lange adem’, stelt Edelenbosch. ‘Toen we begonnen, kwam iedereen met wantrouwen naar bijeenkomsten. Nu willen mensen samen dingen doen, ze geloven in hun eigen kracht en hebben het vertrouwen gekregen van gemeente en provincie. Als je dat nu zou beëindigen, is het ongeloof weer terug en is alle investering voor niets.’
Volgens Strijker is de basis van de plattelandssamenleving dat burgers dingen zelf onderhouden. ‘Soms is er smeergeld voor nodig om te zorgen dat dingen vanuit de mensen zelf komen. Maar de onderliggende discussie is: is dat dan plattelandsbeleid of de normale zorgplicht van overheid? Het blijft vreemd om plattelandsbeleid vanaf het hoge Europese schaalniveau te laten landen. Dit moeten we toch op regionaal niveau doen, hier moeten we ook de juiste prioriteiten kunnen stellen.’
Edelenbosch: ‘Eigenlijk zijn we het toch wel eens dat je het aan het gebied moet geven. Voor de politiek is de kunst van het loslaten en werken op basis van vertrouwen dan heel belangrijk. Veel bestuurders is het niet gegeven om te werken met een bottom-up gebiedsbenadering. En bij het platteland gaat het vaak om heel veel kleine dingen, om druppels en opgeteld vormen die een emmer water. Terwijl heel veel mensen denken dat je het wel oplost met één grote investering. Maar zo werkt dat volgens mij niet.’
Strijker: ‘De kunst van het loslaten geldt ook voor lokale actiegroepen binnen LEADER. Je moet bezig blijven om mensen erbij te houden. Ook bij LEADER loop je het risico dat institutionalisering optreedt. Ideeën uit een gebied worden dan opgepakt en het blijkt soms moeilijk om ze weer terug te geven aan de mensen in het gebied. Je moet dus goed blijven communiceren.’

———————————————————

Invloed LEADER

Vanuit de dagelijkse praktijk vertelt projectverwerver Nynke van der Hoef uit Fryslân dat zij
niet met zekerheid kan stellen of het de invloed van LEADER geweest is, maar het is duidelijk te merken, dat de cultuur aan het veranderen is. ‘Ik heb het idee dat we er weer graag voor uitkomen dat we in Noord-Nederland wonen en werken. Deze omslag in denken en handelen is erg van belang, want het werkt nu eenmaal beter om vanuit de kracht van je eigen regio te werken. Als je de identiteit en inzet van inwoners en participerende organisaties uit een gebied in de projecten kunt meenemen, is dat een belangrijke toevoeging bij een project. Het is lang de gewoonte geweest om vanuit een achterstandspositie geld te claimen voor nieuwe ontwikkelingen in Noord-Nederland. Deze periode moeten we snel achter ons laten en proberen vanuit een positieve energie én vanuit kansen voor de gebieden te werken.’
‘Ook de jeugd van nu is opgegroeid met het idee dat het Noorden niet helemaal meedoet. Het wordt dan ook hoogste tijd om ook de jeugd bewust te maken van de kwaliteiten en kansen die hun eigen omgeving biedt en ze te betrekken bij nieuwe ontwikkelingen. Ondanks dat ‘jeugd’ één van de speerpunten in het LEADERprogramma was, is weinig met deze doelgroep gedaan. Een mooie uitdaging voor de komende periode om daar verandering in te brengen!’