Akkerlandbroeders, graslandbroeders en struweelbroeders zitten in het nauw.

De goeie oude tijd voor weidevogels, dat was de tijd van natte/vochtige, kruidenrijke, pollige graslandjes met traag groeiend gewas en met veel gezond bodemleven door het gebruik van ruige mest. Er werd in een veel langzamer tempo dan tegenwoordig, en vaak pas na broedtijd gemaaid. Grutto’s zag je veel; tot 1957 mochten er zelfs nog grutto-eieren geraapt worden. Behalve grutto broedden op dit soort graslandjes ook watersnip en kemphaan. Het hoogtepunt wat betreft de stand van de weidevogels in Nederland lag zo tussen 1920 en 1975.
Kieviten en grutto’s nestelen op grasland, en kieviten ook graag op een (nagenoeg) vegetatieloze ondergrond, zoals bouwland. Kieviten konden zich goed staande houden op de akkertjes toen de boer nog achter de kont van het paard, de ploeg, de eg en de zaaimachine liep en het land langzaam werd bewerkt.
Zangvogeltjes als kneu en grasmus maakten gebruik van het alom aanwezige veldstruweel. Ook de patrijs was, zeker in bepaalde streken, een algemeen voorkomende broedvogel.

Gevoelige periode

Momenteel staan de zaken er heel anders voor: grotere en drogere percelen land (zonder struweel), andere bemesting, snel groeiend raaigras, zeer intensieve en snelle landbewerkingen. Dit heeft allemaal heel negatief uitgepakt voor de broedvogels, zowel voor de grondbroeders als voor de struweelbroeders.
De eileg- en broedtijd en het vliegvlug krijgen van jongen kost grotere soorten als kievit en grutto zo’n zeven à acht weken. Vooral de maanden april t/m juni zijn voor hen van wezenlijk belang. In die gehele periode moet er voldoende bereikbaar voedsel (insecten, wormen) zijn voor ouders en jongen. En verstoring is in deze gevoelige periode eigenlijk niet welkom: niet van machines, niet van koeien, niet van vossen, niet van mensen, en niet van veel lawaai uit directe omgeving (bijvoorbeeld verkeer). De laatste decennia is ook veel goed weidevogelgebied verloren gegaan als gevolg van dorps- en stadsuitbreidingen en aanleg van wegen.

Verlies voor het cultureel erfgoed

Het aantal boeken, artikelen, brochures, onderzoeks- en beleidsrapporten dat de afgelopen 35 jaar landelijk over (de toestand van) weidevogels is geschreven, is enorm. Het artikel Help, de Grutto verdwijnt! van Altenburg en Wymenga in 2000 bleek goed voor een actie om deze soort als broedvogel voor ons land te behouden. De soort heeft zelfs een eigen website, www.grutto.nl. Vooral de laatste jaren is er daarnaast de nodige aandacht voor akkervogels.
Ook in praktische zin is geprobeerd een redelijk aantal weidevogels als broedvogel te behouden. Er werden reservaten ingesteld en boeren konden beheerovereenkomsten afsluiten binnen zogenoemde relatienotagebieden (jaren ’80). Het rapen van kievitseieren is aan banden gelegd en momenteel alleen in Friesland nog toegestaan. Vrijwilligers zetten zich in om nesten op te sporen en deze te markeren zodat boer en loonwerker deze bij werkzaamheden kunnen ontzien. In geval van inscharing van vee worden over nesten ijzeren nestbeschermers geplaatst.
Ondanks alle inspanningen wijzen tellingen van de laatste jaren nog steeds op een neergaande lijn in de aantallen broedvogels, ook in Noord-Nederland. Watersnip, kemphaan en grauwe gors zijn al langere tijd als broedvogel vrijwel verdwenen uit het boerenlandschap, en de grutto staat thans op de rode lijst. De veldleeuwerik maakt welhaast een vrije val (en is daarom op de rode lijst geplaatst), en voor struweelbroeders ontbreekt veldstruweel. Veel grasland is bijna broedvogelloos. Ook in meerdere weidevogelreservaten is het aantal broedvogels te laag. Piersma, hoogleraar dierecologie aan de RUG, noemt het verlies van de grutto een verlies van het Nederlands cultureel erfgoed.

Roofvogels vervolgd

Predatie, oftewel roof, van legsels en kuikens (pulli) is altijd een ‘hot item’ in beschermerskring. Tussen 2001 en 2005 is een landelijk onderzoek uitgevoerd in zeventien onderzoeksgebieden, waarvan er vijf gelegen waren in Friesland, een in Groningen en een in Drenthe. Met behulp van camera’s zijn zeven zoogdiersoorten en vier vogelsoorten gespot als predator van legsels, terwijl vier soorten zoogdieren en elf soorten vogels kuikens pakten. Ook enkele broedvogels werden door een predator gedood.
Op meerdere locaties worden ‘om redenen van weidevogelbescherming’ moedwillig roofvogels vervolgd of vergiftigd, een erg kwalijke zaak. Ter wille van de bescherming van weidevogels mogen vossen en kraaien bij wettelijke ontheffing in meerdere gebieden weer worden bejaagd, nadat ze aanvankelijk vanwege de nieuwe Flora- en faunawet (ingevoerd 2002) beschermd waren.
Overigens is het rapen van eieren door mensen natuurlijk ook predatie; jaarlijks worden in Friesland aan het begin van het broedseizoen tienduizenden eieren van de kievit mee uit het veld genomen.
Het blijft nog steeds de vraag hoe sterk de bijdrage is van predatie aan de algehele neergaande lijn in de aantallen weidevogels. Maar grote gezonde gebieden met hoge weidevogelstanden zullen predatie door beesten beter kunnen verwerken dan stille gebieden met hier en daar een clustertje vogels.
Ook verandering van klimaat heeft mogelijk gevolgen voor de weidevogels, gezien de invloed van klimaat op gewasgroei, op de tijd van eieren leggen en op de tijd van voedselbeschikbaarheid voor de jongen.

Een rijk weidevogellandschap

De laatste tien jaar zijn er veel agrarische natuurverenigingen (anv’s) opgericht. In Noord-Nederland zijn die verenigd onder de regionale koepel BoerenNatuur. In zo’n collectief verband doen veel boeren aan gesubsidieerd weidevogel- en akkervogelbeheer, waarbij ze samenwerken met vrijwilligers. Het landelijke project Nederland-Gruttoland (2003-2005) is uitgevoerd om op gangbaar beheerd boerenland de effectiviteit van zogeheten mozaïekbeheer (niet alles meer snel en tegelijkertijd maaien) te meten. Drie van de zes onderzoeksgebieden lagen in Friesland. Maar het project leverde niet de gehoopte extra gruttokuiken-overleving op die nodig is om een populatie in stand te houden.
Daarna is in 2006 nog een project uitgevoerd met verbeterd mozaïekbeheer. In 2006 verscheen het rapport Een rijk weidevogellandschap, een actieprogramma van het ‘weidevogelverbond’. In het rapport staan (voorlopige) ambitieuze doelstellingen. Zo dient in 2010 de achteruitgang van het nationale aantal weidevogels en akkervogels per soort gestopt te zijn, waarna zich een stijgende tendens zou moeten gaan aandienen.

Strategie

De (voorlopige) centrale strategie bestaat uit het inrichten en beheren van leefgebieden. Een serie leefgebieden voor de ‘zeer kritische’ weidevogels (dit zijn vogels die meerdere specifieke eisen stellen aan hun broedgebied), een serie leefgebieden voor de kritische weidevogels en leefgebieden voor de overige karakteristieke weide- en akkervogels.
Twijfel over de haalbaarheid van de doelstellingen is er zeker, temeer omdat het beleid bijvoorbeeld uitgaat van vrijwillige medewerking van boeren om aaneengesloten leefgebieden te kunnen creëren. En de vraag is of er genoeg geld uitgetrokken zal worden voor de benodigde beheerovereenkomsten.
Duidelijk is dat boeren uitsluitend met echt effectieve beheerpakketten zullen moeten gaan werken (alleen nestbescherming is ontoereikend, ook kuikens moeten kunnen opgroeien), en dat terreinbeheerders meer geld moeten krijgen om weidevogelreservaten optimaal te kunnen beheren. ?Overigens kun je je afvragen of mozaïekbeheer op gangbaar boeren(raaigras)land wel effectief genoeg kán zijn. Moeten we niet proberen om in elk geval in weidevogelkerngebieden een ‘ouderwetse’ situatie te herstellen wat betreft biotoop en beheer? Moeten we niet op zoek naar agrariërs die tegen betaling nog ‘ouderwets’ willen boeren?

Andere maatregelen

De provincie Groningen denkt aan een concentratiebeleid van meerdere grotere leefgebieden, zowel voor graslandbroeders (aandachtssoort grutto) als akkerlandbroeders (aandachtssoort veldleeuwerik). Allerlei inrichtings- en beheermaatregelen worden onder de loep genomen op grond van hun (mogelijke) effectiviteit. Waar zij elkaars buren zijn, moeten natuurterreinbeheerders en anv’s er samen voor gaan. Het lijkt mij logisch dat de leefgebieden ook een planologische bescherming moeten hebben. En omdat niet alle vogels binnen de concentratiegebieden broeden, zal ook voor het ‘buitengebied’ aandacht moeten blijven.
In Friesland wil de provincie op een dergelijke wijze in 2020 in gruttokringgebieden 15.000 broedparen van de grutto handhaven en buiten deze gebieden nog eens 10.000 paren. Ook voor andere soorten heeft zij streefcijfers neergezet.
In de provincies kunnen de vrijwillige weidevogelbeschermers door hun veldkennis een belangrijke adviserende rol spelen over de meest gunstige inzet van beheermaatregelen.
Gelukkig komt er van boerenzijde wat aandacht voor veldstruweel in open akkerbouwgebied. De anv’s Wierde & Dijk (Noord Groningen) en ANOG (Oost Groningen) kregen in maart 2007 vanuit een prijsvraag geld voor hun plannen om veldstruweel aan te planten. Mooi voor de kneu, de grasmus en andere zangertjes. Bovendien maakt Wierde & Dijk zich druk om het belang van rietsloten. Riet is een belangrijk broedmedium voor soorten als rietzanger en kleine karekiet.
De toekomst voor (kritische) weide- en akkervogels is spannend. Internationaal moet er gewerkt blijven worden aan behoud en kwaliteit van overwinteringsgebieden en van pleisterplaatsen op de trekroutes; hier in Noord-Nederland moeten we ook onze verantwoordelijkheid kennen. De genoemde strategie en de waarborg van echt effectieve beheermaatregelen zouden wel eens een laatste redmiddel kunnen zijn om weide- en akkervogels ook in onze contreien een goede toekomst te geven.

Leo Stockmann is werkzaam bij Landschapsbeheer Groningen en al sinds 1994 betrokken bij het project vrijwillige weidevogelbescherming. Hij is ook secretaris van het GruttoOverlegGroningen (GOG).
Geïnteresseerden kunnen dit artikel inclusief literatuurverwijzingen en een literatuurlijst aanvragen bij l.stockmann@landschapsbeheergroningen.nl. Zie ook www.bfvw.nl, www.grutto.nl, www.weidevogelbescherming.nl en www.noorderbreedte.nl

Trefwoorden