Wyke Pronk (27), student aan Van Hall Larenstein in Leeuwarden, vertelt over haar liefde voor de natuur tijdens een wandeling door het Diakonieveen, een vier hectare groot natuurgebied tussen Olderbekoop en Makkinga, in de Zuidoosthoek van Friesland.
Wyke Pronk (27), student aan Van Hall Larenstein in Leeuwarden, vertelt over haar liefde voor de natuur tijdens een wandeling door het Diakonieveen, een vier hectare groot natuurgebied tussen Olderbekoop en Makkinga, in de Zuidoosthoek van Friesland.
‘Interesse voor dieren had ik van jongs af. Thuis was ik als enige niet bang voor spinnen; ik ving ze in een potje om ernaar te kunnen kijken. Als je klein bent, is zoiets vanzelfsprekend. Maar als je op de middelbare school zegt dat je natuurfreak bent, val je onmiddellijk buiten de groep. Je krijgt het idee dat het oerstom is. Ik ging dus iets geheel anders studeren, Algemene Letteren en Kunstgeschiedenis. Dat beviel me niet, en Creatieve Therapie evenmin. Vervolgens ging ik de kost verdienen in eetcafÈs. Pas nadat ik in Spanje een halfja…
Wyke Pronk (27), student aan Van Hall Larenstein in Leeuwarden, vertelt over haar liefde voor de natuur tijdens een wandeling door het Diakonieveen, een vier hectare groot natuurgebied tussen Olderbekoop en Makkinga, in de Zuidoosthoek van Friesland.
Wyke Pronk (27), student aan Van Hall Larenstein in Leeuwarden, vertelt over haar liefde voor de natuur tijdens een wandeling door het Diakonieveen, een vier hectare groot natuurgebied tussen Olderbekoop en Makkinga, in de Zuidoosthoek van Friesland.
‘Interesse voor dieren had ik van jongs af. Thuis was ik als enige niet bang voor spinnen; ik ving ze in een potje om ernaar te kunnen kijken. Als je klein bent, is zoiets vanzelfsprekend. Maar als je op de middelbare school zegt dat je natuurfreak bent, val je onmiddellijk buiten de groep. Je krijgt het idee dat het oerstom is. Ik ging dus iets geheel anders studeren, Algemene Letteren en Kunstgeschiedenis. Dat beviel me niet, en Creatieve Therapie evenmin. Vervolgens ging ik de kost verdienen in eetcafÈs. Pas nadat ik in Spanje een halfjaar datzelfde werk gedaan had, viel het kwartje. In een land met zoín groot achterland verwacht je veel dieren buiten te zien. Maar ik kwam nauwelijks een beest tegen. Spanjaarden gaan basaal met dieren om. Ze eten ze op of zetten ze voor de kar. Ineens besefte ik hoe bijzonder het is dat je in Nederland buiten nog zoveel dieren ziet. Toen wist ik het: ik wilde werken aan de versterking van de natuurlijke leefomgeving voor dieren.
‘Voor dierleven gunstige omstandigheden scheppen, daar gaat Diermanagement over. Het klinkt abstract, maar het is concreet. In voedselrijke bodems zie je bijvoorbeeld monoculturen van zuring of pitrus. Graaf je de verrijkte laag weg en breng je reliÎf aan, dan creëer je microklimaten. Op het zuidelijke hellinkje van zoín ophoping groeien andere planten dan op het noordelijke. Die trekken ook andere soorten insecten aan, waar weer andere soorten vogels en roofdieren op afkomen. Zo ontstaat biodiversiteit.
‘Het Diakonieveen is een mooi voorbeeld. Bosjes, plassen, heuveltjes. Nu het winter is, krijg je de tijd om in alle rust de vogels die je hoort te leren herkennen. In de lente word je helemaal gek, dan is het één kakafonie. Luister, een groep staartmezen vliegt deze kant op. Je hoort ze mooi van verre aankomen. In de natuur moet je het soms doen met kleine sporen die een groot verhaal vertellen. Neem die paar veren hier op de grond. Je kijkt of de schachten nog heel zijn. Is de schacht van de vleugelpen afgebeten, dan heeft waarschijnlijk een zoogdier als een vos de vogel gevangen. Een roofvogel is het zeker niet, die plukt het prooidier zonder de vleugelpen zo te beschadigen. Je ziet hoogstens dat de schacht doorboord is op de plaats waar de roofvogelbek de vleugelpen vasthield.’