Het landschap van de gemeente Achtkarspelen is een collage van klei, veen en zand. Aan de west- en zuidzijde liggen de dekzand- en keileemruggen waarop zich de dorpen bevinden.

Het landschap van de gemeente Achtkarspelen is een collage van klei, veen en zand. Aan de west- en zuidzijde liggen de dekzand- en keileemruggen waarop zich de dorpen bevinden. (Augustinusga, Drogeham, Surhuizum, Kootstertille, Buitenpost, Twijzel). In de ingesloten laagte stroomde vanouds de Oude Ried; een zijriviertje van de Lauwers. Het noord-oostelijk deel van het kaartbeeld is bedekt met zeeklei. Tijdens de inbraak van de Lauwers (die gedateerd wordt omstreeks 800) werd het stroomdal van de Ried met een laag klei bedekt. De veenrivier werd een getijdengeul en vulde zich met zware zeeklei.

De noord-oosthoek krijgt zo’n tweeduizend jaar geleden landschappelijk gezien al zijn definitieve vorm. De woonplaatsen Burum en Gerkesklooster maken deel uit van het terpenlandschap. De ontginning van het overgrote deel van het kaartbeeld zal nog zo’n duizend jaar op zich laten wachten. Omstreeks de tiende eeuw gaan de ontginners hier aan de slag. De hoogtekaart moet er op dat moment volledig anders hebben uitgezien. In het stroomdal lag een metershoog veenpakket dat zich uitstrekte tot over de zandruggen. Deze ruggen moeten onzichtbaar zijn geweest voor de ontginners. De pioniers begonnen vanaf de wallenkanten van het Oude Ried en de Lauwers. Vanaf het ingespoelde kleidek ontgonnen ze het veen systematisch. Ze groeven het niet af maar ontwaterden, be-akkerden en bewoonden het. Er ontstonden bewoningslinten parallel aan de waterlopen.

Door inklinking en oxidatie van het veen kregen de bewoners al snel met wateroverlast te kampen. Reden om in nieuwe bewoningslinten te gaan wonen, verder van de stroom en dieper het veen in. Dorpen, kerken en kerkhoven voerden ze met zich mee. Pas toen de ontginners de zandruggen bereikten, kregen ze vaste grond onder de voeten. Omstreeks de twaalfde eeuw lagen de meeste dorpen voorgoed op hun plaats. De huidige dorpskerken dateren uit deze periode. De zandruggen vormen dus niet de oorsprong van de bewoning maar juist het eindstadium. Deze situatie doet zich op tal van vergelijkbare locaties in Friesland en Groningen voor. Het inzicht in deze landschapsvorming werd pas in de jaren negentig van de vorige eeuw verkregen door resultaten van archeologisch en bodemkundig onderzoek te combineren.

Het kavelpatroon langs de Ried en de Lauwers verraadt de landschapsgeschiedenis. De ontginners groeven waaiers van parallel lopende sloten het veen in. De waaiers zijn in afzonderlijke blokken verdeeld die samen blijken te vallen met de oorspronkelijke dorpsparochie of karspelgrenzen. Uit acht blokken ontstonden even zovele karspelen. De benaming ‘Achtkarspelen’ is goed gekozen.

Ervaren lezers van Hoogte op kleur zullen in de ‘gatenkaas’ rond Twijzel al een zwerm pingo-ruïnes herkend hebben. Voor de ontstaansgeschiedenis moeten we terug naar de laatste ijstijd. Hier hebben grondwaterstromen in de keileem talloze ijslenzen doen ontstaan. Dit gebied heeft de hoogste pingodichtheid van ons land. Dezelfde kwelstromen spelen nu een belangrijke rol bij het beheer van de reservaten in de Mieden. Dankzij de grondwaterstromen handhaaft zich hier een zeldzame blauwgraslandvegetatie.

De Oude Ried is op de hoogtekaart met moeite terug te vinden. Het Prinses Margrietkanaal heeft de afwaterende functie overgenomen. De bedding van de Oude Ried ligt nu als een kleiruggetje in het veld. Een lichtgroen lint in het hart van de Mieden. Nabij Dijkhuizen en Lutjepost is het reliëf op zijn mooist.