Wanneer we Nederlanders vragen naar Moluks erfgoed is de eerste gedachte bijna altijd Wijster, De Punt, Smilde, Assen. Ook voor Molukkers zelf hebben die plaatsen een groot historisch belang. De soms moeizame relatie tussen Nederland en de Molukse gemeenschap kwam er op een heftige manier aan de oppervlakte.
Maar de Molukkers in Nederland rekenen meer plaatsen tot het eigen erfgoed. In interviews geven ze aan veel historische waarde te hechten aan de woonoorden (‘kampen’) waar ze na aankomst in Nederland in 1951 terechtkwamen, aan de begraafplaatsen in de dorpen daar in de buurt, en aan de speciaal voor de Molukse gemeenschap gebouwde woonwijken.
In Noord-Nederland worden maar een paar van deze plaatsen door een monument gemarkeerd. Het herinneringsmuseum in voormalig kamp Schattenberg in Westerbork besteedt aandacht aan de Molukse bewoners, en vanzelfsprekend aan de Joodse geschiedenis. In de kampen Oranje en Ybenheer bij Fochteloo staat een monument ter herdenking van zowel de Molukse periode als de Tweede Wereldoorlog. Op de voormalige locatie van de tweede in Nederland gestichte moskee, in kamp Wyldemerck bij Balk, staat een monument ter nagedachtenis aan het islamitische deel van de Molukse gemeenschap. In de Carel Coenraadpolder herinnert sinds 2007 een gedenkbord in het Ambonezenbosje aan het voormalige woonoord. En op de begraafplaats in Assen staat een monument ter nagedachtenis aan de gevallen slachtoffers onder de Molukse strijders bij de treinkaping bij de Punt.
Onbekende geschiedenis
In de Molukse woonwijken in Noord-Nederland bevinden zich geen officiële monumenten. Opvallend weinig mensen kennen de bijzondere ontstaansgeschiedenis van deze wijken. Tot eind jaren vijftig kon de rijksoverheid doen of het verblijf van de Molukkers kortdurend zou zijn, maar daarna kon ze niet langer ontkennen dat de Molukkers langer dan gedacht in Nederland zouden blijven. De Molukse gemeenschap zou meer moeten integreren, ook al om radicalisering te voorkomen. Maar een te plotse gedwongen integratie zou niet aanvaardbaar zijn voor de Molukkers. Vanaf 1960 liet de rijksoverheid als oplossing verspreid over Nederland 44 Molukse woonwijken bouwen. Daarmee zouden de Molukkers op wijkniveau steun aan elkaar kunnen blijven geven en de eigen instituties in stand houden, zoals de kerk. Maar ze zouden ook geregeld buiten de wijken moeten komen, bijvoorbeeld bij het boodschappen doen.
De eerste echt nieuw gebouwde Molukse woonwijk werd in 1960 opgeleverd in Appingedam. Een deel van de bewoners kwam, tegen hun zin, uit het kamp in de Carel Coenraadpolder of uit kamp Schattenberg, zoals Mientje Tehupuring. Zij zou de wijk nu echter niet meer willen verlaten: ‘Het samenwonen geeft ons een gevoel van saamhorigheid en veiligheid.’
In Noord-Nederland werden verder Molukse woonwijken gebouwd in Assen, Bovensmilde, Delfzijl, Groningen (De Weijert-Noord), Hoogezand, Hoogeveen, Hoogkerk en Oosterwolde.
Tegenwoordig woont meer dan de helft van de Molukkers buiten de woonwijken. Maar deze spelen nog altijd een centrale rol binnen de gemeenschap doordat ze Molukkers binden. Trien Solisa: ‘Wij hebben de wijken nog nodig omdat deze een omgeving creëren waarin onze kerken en ontmoetingscentra kunnen voortbestaan. Veel uit de woonwijken weggetrokken Molukkers zijn onder andere door de kerk nog altijd zeer betrokken en actief binnen de gemeenschap. Dat gaat vooral op voor de jongere generaties.’
Uniek: etnische segregatie
De woonwijken zijn niet alleen voor de Molukse bewoners zelf, maar ook voor de Nederlandse geschiedenis bijzonder. De rijksoverheid heeft ze bewust voor de Molukse gemeenschap gebouwd. Dat maakt ze de enige woonwijken in Nederland waar etnische segregatie bewust beleid geweest is. De wijken kwamen in beheer bij de Rijksgebouwendienst, terwijl woningbeheer in Nederland altijd een zaak van particulieren, woningbouwverenigingen en gemeentes is geweest. Het rijk was niet eens een ‘toegelaten instelling’ onder de woningwet, zodat de woningen ook niet onder die wet vielen.
De woonwijken zijn in de jaren tachtig in het beheer van woningcorporaties overgegaan. Wanneer een woning in de wijk vrijkomt, hebben Molukkers meestal voorrang in de verhuur. Slechts wanneer vanuit de Molukse gemeenschap geen belangstelling bestaat, worden woningen verhuurd aan anderen. Maar dergelijke afspraken tussen de corporatie en de Molukse gemeenschap blijven informeel. Ook willen steeds minder jonge Molukkers in de wijken blijven wonen. Het Molukse karakter lijkt geleidelijk te gaan verdwijnen.
Bescherm één Molukse wijk
Daarmee zou ook een uniek element uit het Nederlandse stadslandschap verdwijnen. De wijken vertellen een belangrijk verhaal uit de Nederlandse en de Molukse geschiedenis. Moeten we daarom niet proberen de stedenbouwkundige structuur en de bebouwing van op zijn minst één Molukse woonwijk in Nederland te bewaren? Die kan dan dienen als tastbaar symbool voor de bijzondere woongeschiedenis van de Molukkers in Nederland, en de rol die de rijksoverheid daarin gespeeld heeft. Noord-Nederland lijkt het aangewezen gebied daarvoor, om enig tegenwicht te bieden aan het moeizame erfgoed van de treinkapingen en gijzelingen dat hier al aanwezig is. Appingedam wellicht, waar de eerste Molukse woonwijk gebouwd werd?
We doen daarom een oproep aan de Molukse gemeenschap, aan noordelijke bestuurders en aan de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (de vroegere Rijksdienst voor de Monumentenzorg) na te denken over de aanwijzing van een noordelijke Molukse woonwijk als beschermd stadsgezicht. De Rijksdienst besteedt sinds 2001 expliciet aandacht aan naoorlogs erfgoed, dus de relatief jonge leeftijd van de wijken vormt geen belemmering meer. Hoewel de waarde van de wijken niet ligt in het speciale stedenbouwkundige karakter, rechtvaardigt in dit geval de bijzondere cultuurhistorische waarde toch actie nu het nog kan. Wie pakt de handschoen op? Wij staan klaar om vanuit de wetenschap mee te doen!
Laurieke Zijp studeerde culturele geografie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Peter Groote is universitair docent culturele geografie aan de RuG.