Kees Willemen zat meer dan vijftig jaar geleden bij Max Niematz in klas vier van het Odulphuslyceum te Tilburg. Onlangs zocht hij Niematz, die in Oudeschans woont, weer op voor een gesprek over diens boerenroman ‘Kromzicht’.

Vanaf het station van Winschoten gezien, is in Oudeschans komen een makkie. Althans voor een ervaren OV-reiziger als ik, die van trein naar regiobus en beltaxi hopt. Maar dat zijn bezoek en ook nog een oude kennis van lang geleden, een longontsteking zou kunnen oplopen in dat ‘Kôle gat’ van een busstation, was de eer van Max Niematz (67) te na. En dus zit ik comfortabel achter de brede ruit van zijn bestelbus. Met vrij uitzicht op de akkers van het Oldambt. Daar- boven een hemel in wisselende grijstinten. Hier en daar wat zwarte puntjes. Kraaien… Vlak bij Oudeschans zijn er meer. Ze zitten in bosjes, in de paar bomen, op hekken. Hippen van akkervoor naar akkervoor. Ineens scheert een reusachtige vogel pal over de motorkap. Ik wijs en schreeuw: ‘Max, kijk eens, een kiekendief van het Oldambter grauwekiekendiefproject!’ Maar Max blijft strak op de weg kijken. ‘Wil je soms dat we in de sloot belanden?’, gromt hij. We rijden even later Oudeschans binnen. Twintig huizen in een schans. In een straatje met keigoten aan weerskanten rijdt de bus stapvoets. Eén geroutineerde ruk aan het stuur en we staan op een oprit van nog geen twee meter breed naast een laag huis. Je moet bukken om je niet te stoten aan de deurlatei. Dan een tegelgang met aan weerskanten deuren met grendels die met één droge tik in het haakje vallen. Iedere dorpssmid kon die dingen vroeger maken. Het lijkt wel of we niet in het Oldambt zijn maar in de Dordogne. Díe lucht van antieke planken! Dié tien centimeter diepe vensterbanken, zodat het licht eerst gezeefd wordt voordat het de zitkamer binnenkomt. Hoe zou die prachtige vleugel daar bij het raam aan de straatkant hier binnen zijn gekomen? En waar komen al die ethnografica vandaan, alsof hier een ontdekkingsreiziger heeft gewoond.

Wat moet Max Niematz in zo’n aangeharkt museumdorp als Oudeschans?
Max: ‘Voor we in Oost-Groningen neerstreken, hebben we met onze kinderen de halve aardbol bereisd. Ineens wilden we weer vastigheid. Hoe oud dit huis is, weet ik niet precies. Maar vanaf ergens het midden van de negentiende eeuw hebben bewoners alle onderdelen steeds maar weer gerecycled. Als ze wat overhadden van het karig handgeld dat ze verdienden door op het land te werken, kochten ze een derdehandsdeur, een draagbalk of een kozijn. Er was altijd wel een boerenboeldag waar je zoiets voor een grijpstuiver kon bemachtigen. Of je ruilde gewoon wat bouwmateriaal, dat in schuren en op erven toch maar lag te liggen. Zo was het nog toen we hier kwamen, 34 jaar geleden. We hebben ons in die gewoonte gevoegd en zo is dit huis stukje bij beetje bijna organisch gegroeid. Er is eigenlijk geen onderdeel gelijk. Het dorp zag er toen ook niet zo opgeruimd uit als nu.
‘Je hoort het goed, er klinkt spijt in mijn stem. Vroeger, toen hier nog echte Oudeschanskers woonden, was het een levend dorp met mensen die generaties lang werkten in de landbouw. Seizoenarbeiders. Altijd buiten. Of als neringdoenden leefden van wat de landbouweconomie nodig had. Nu is alles hier veranderd. Overgeorganiseerd en opgepoetst. Kunstvolk, in de Voorstraat galerie naast galerie. Op één pand na waarvan de grote ruit verraadt dat daar vroeger de dorpsbakker zat. Of elk huis in Oudeschans nu wel of geen monument is, een “schanshuis” is geld, heel veel geld waard tegenwoordig. Dat trekt soms “slecht volk” aan.
‘Zoals hier tegenover, waar een investeerder van buiten een theehuis wil exploiteren. Indertijd hebben we met de hele straat afgesproken dat het royale huis dat je hier aan de overkant ziet, best een horecafunctie mag hebben, maar dan zonder terras. Want daar is hier geen plaats voor. Bovendien komen die dagjesmensen gewoon met hun kont in je vensterbank zitten. Maar de gemeenteambtenaren luisterden niet. Wij hielden de vóóruitgang tegen, vonden ze bij de gemeente Bellingwolde. Die terrasvergunning kwam er! Maar we laten het er niet bij zitten, wij gaan met de hele Achterstraat in beroep.’

Gaat je boerenroman daar ook niet over? Over de prijs die we betalen voor de vooruitgang?
‘Kromzicht gaat in eerste aanleg over hoe de vooruitgang een gemeenschap kan splijten. Twee families van melkveefokkers regeren het dorp; zijn de maat der dingen. De Tiedema’s doen het voorzichtig. Ze kruisen de dieren op een manier die je nu “slow farming” zou noemen. Ze vinden dat slechte eigenschappen bij melkkoeien pas na verloop van tijd verdwijnen. Je moet geduld hebben. Ludo Hensius is een mendeliaan in hart en nieren. De aard van het beestje kan hem niets schelen. Hij wil alles tot in het kleinste detail kunnen voorspellen. Hij wil en zal supervee fokken dankzij een superstier. Koeien met “twaalf kwaliteitsslagen”, die zal hij in een paar jaar en met wetenschappelijke precisie gaan produceren. Zo instrumenteel kijkt hij ook naar vrouwen. Maar eigenlijk is hij een gokker. Zijn primaire passie is gokken. Als ik dit doe, wat komt er dan uit? Een player, dat is Ludo.’
Je hebt veel research gedaan voor Kromzicht.
‘Klopt, maar dat is niet waar het om gaat. In tweede instantie gaat de roman over iets anders. Over een ontologische kwestie. Een filosofische vraag. Ervaren wij de realiteit als één geheel? Of is het leven een verzameling toevalligheden waarin het nauwelijks opgemerkte detail onverwacht de macht overneemt en een aanjager van een reeks onverwachte gebeurtenissen wordt? Oftewel, zijn wij te voorspellen? Daar gaat deze roman ook over. Wat ik mooi vind, is dat Kromzicht ook zo ontstond, jaren geleden op een vakantie in Griekenland. Door een blik…’

Ontstond je roman door een blik?
‘Een blik van een kolossale stier die Maria (Max Niematz’ vrouw, KW) en ik zagen staan achter het erf van een café. Hij keek ons aan. Ik zou die blik niet doordringend noemen, hij ging dieper. Sorry, ik vind het moeilijk om dit goed uit te leggen. Nee, hij had niets menselijks. De blik was zo krachtig dat hij bijna meteen iets binnen in me in beweging zette. Achteraf gezien gaat Kromzicht daar ook over. Over het dier in de persoon van het dier. Ik bedoel dat het helemaal niet zo vanzelf spreekt dat boeren met wezens onder een dak leven waarvan ze pretenderen dat ze die door en door kennen. Voor mij geldt: ik ben overal sceptisch over. Over mijn relatie met dieren, mensen, dingen, het weer, de grond, het gras. Over alles waarvan boeren beweren dat ze tot in de erfelijke details toe precies weten wat de betekenis ervan is.
‘Dat is mijn thema in een tijd waarin alles transparant moet zijn omdat die transparantie ons zekerheid verschaft, voorspelbaarheid en dus vooruitgang, denken we. Maar dat is maar de vraag. Misschien blijkt alles, die hele vooruitgang achteraf een illusie. Niet voor niets begint Kromzicht op dezelfde manier als hij eindigt. In de tussentijd, maar dat moet je maar lezen, is er wel het een en ander in het dorp gebeurd; dat is eigenlijk een understatement.
‘Dit zijn de eerste regels van de eerste pagina:
“Kromzicht. Een rustig dorp. Vredig. Een dorp minder van monden dan van ogen en oren, een gat van horen, zien en zwijgen waar de boeren stiekem rijker, de knechten stilletjes armer werden.”
En dit zijn de eerste regels van het slothoofdstuk: “Kromzicht. Een rustig dorp. Vredig. Het vee graast in het land, en de jongens op straat vechten met elkaar om vrienden te blijven.”’

Is je boek wel proza? Soms leek het net een lang gedicht door al die korte zinnetjes. Al die op elkaar reagerende klankherhalingen.
‘Ik weet niet of ik het eens ben met je opmerking dat mijn zinnen in Kromzicht zo kort zijn dat je bijna van dichtregels kunt spreken. Ik ben lange tijd geleden opgehouden poëzie te schrijven. Daar ben ik echt klaar mee, voorlopig. Poëzie is geen weg meer die ik wil inslaan. Wel waar is dat alle zinnen kort zijn en lapidair. Dat ze een bepaalde muzikaliteit in zich bergen en een bepaald ritme, ook al is dat zinsritme dan niet altijd even regelmatig.
‘Een metafoor dan maar om de stijl in dit boek verbaal te schetsen. Het dichtst komt de toonzetting bij die van een muzieksoort als jazz uit. Een jazzstuk vertelt ook een verhaal. Vaak dramatisch door de felle kleuren van de schelle tonen, door het telkens verspringen in visie van de protagonisten die een en dezelfde muzieklijn opvullen met die eigen klank van piano, trompet, bas, saxofoon en drums. Kromzicht heeft de compositie en het ritme van jazzmuziek. Ik kom weer even terug op wat ik in het begin van ons gesprek zei. Maar ik zeg het nog maar eens duidelijker. Mijn ambitie in dit boek is dat het detail allesbepalend moet zijn voor de sfeer. Net als bij een jazzstuk, waar het vibrato en de lijn van de melodie maken dat het je na jaren nog bijblijft. Zo van: ja, dat was het ultieme geluid van Chet Baker…’

Trefwoorden