Om de biodiversiteit te behouden, hebben elf samenwerkende natuurorganisaties concrete voorstellen gedaan voor een nieuw type soortbescherming. Deze richten zich op het hele land en zijn gebundeld in het rapport ‘Werk aan soorten’!
Tot voor kort werd min of meer succesvol aan soortbescherming gedaan door per bedreigde soort een beschermingsplan te maken. In zo’n plan stonden maatregelen die terreinbeheerders, soortbeschermende organisaties en provincies moesten uitvoeren. Nu is er de zogeheten leefgebiedenbenadering. Hiermee richten natuurorganisaties zich op soorten die in hetzelfde landschapstype leven. Zij zoeken daarbij actief naar maatschappelijke partners, zoals gemeenten, waterschappen, bedrijven en particulieren. Op deze manier zijn beschermingsmaatregelen beter af te stemmen op allerlei ruimtelijke ingrepen.
In ‘Werk aan soorten!’ staan voorbeelden van dergelijke projecten voor diverse leefgebieden, van het stedelijk gebied tot de kust. Zo richt een project in Noord-Nederland voor het noordelijke deel van de Natte As zich op bescherming van onder meer otter, groene glazenmaker en roerdomp, alle soorten van het leefgebied laagveen (zie ook het artikel ‘Alweer een moeras’ in Noorderbreedte 2009-5).
Een ander Noord-Nederlands voorstel moet hoogvenen herstellen voor vlinders, reptielen en insecten. De drie veenvlinders (veenbesparelmoervlinder, veenbesblauwtje en veenhooibeestje) komen sinds 1996 alleen nog in Noord-Nederland voor. Al enige jaren zetten Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, Vlinderstichting en Stichting Veldwerk Nederland zich in voor het behoud van deze soorten. Dat heeft alleen bij het veenhooibeestje in het Fochteloërveen tot succes geleid. Het herstel van Drentse hoogveentjes moet breed worden aangepakt, ook voor kleine veenbes, adder en gevlekte witsnuitlibel. Een pakket maatregelen is noodzakelijk: herstel van de waterhuishouding, verwijderen van bosopslag, bestrijden van vermesting en kleinschalige vervening. Met name de voorzichtige aanpak van herstel van de waterhuishouding in het Fochteloërveen blijkt essentieel voor het behoud van enkele van de kenmerkende hoogveensoorten.
Ook moeten de duinen op Schiermonnikoog weer stuiven. De beheerders heropenen stuifkuilen en verwijderen bosjes, wat nodig is voor het behoud van het zeer zeldzaam geworden rozenkransje. Ook andere plantjes als rond wintergroen, gelobde maanvaren, honingorchis, duinviooltje en hondsviooltje zullen daardoor vooruitgaan. Bovendien zal de rups van de duinparelmoervlinder weer voldoende voedsel vinden.