Regionale identiteit: hebben we nog iets aan dat begrip? In een serie essays verzamelt Noorderbreedte mogelijke antwoorden op deze vraag.

Dit voorjaar werd een school met de gedaante van een grote schuur uitgeroepen tot Gebouw van het Jaar in ‘de regio Noord’. De regiowinnaar was het Groningse bureau Onix, de prijsverlener de Bond van Nederlandse Architecten (BNA). Eind vorig jaar nam de School voor Praktijkonderwijs zijn intrek in dit nieuwe onderkomen in Assen (foto’s van het gebouw vindt u op pagina 36-37 in deze Noorderbreedte, red.). Toevallig of niet komt het gebied dat de nationale architectenbond als regio Noord hanteert overeen met mijn persoonlijke indruk van Noord-Nederland als een samenhangende regio, waarbij ik de grenzen van de drie provincies als ‘overstegen’ ervaar.
In dit essay wil ik ingaan op die beleving van Noord-Nederland als een gebied met een eigen identiteit, vanuit het perspectief van een door architecten, ingenieurs en stedenbouwers ontworpen landschap.
Cultuurgeschiedenis veronderstelt een specifieke bijdrage van bouwwerken aan de identiteit van een gebouwde kern, dorp of stad. Maar bij solitaire gebouwen in het landschap valt moeilijker vast te stellen ‘wat aan wat’ identiteit geeft: het gebouw aan de context – het landschap – of juist omgekeerd? Doorgaans is het dan niet zozeer de detaillering van het gebouw die gevoelens van bijvoorbeeld irritatie of bekoring oproept, maar eerder de contour, de massa van het object, en zijn ‘ruimtelijke werking’. En de regio Noord moet het daar van hebben. Want de landelijke omgeving van Noord-Nederland is en blijft relatief langer ruim en leeg, in vergelijking met andere delen van het land. Het Noorden is vol ruimte. Toch is de ervaring van open ruimte niet alleen een kwestie van genieten. Want ruimtelijke beleving van openheid handhaaft zich niet ondanks alles, maar juist bij alles wat er verandert in de samenleving. Vooral de effecten van krimp (het beeld van leeglopende dorpen in een open landschap) kleuren de ervaring met een gevoel van benauwdheid. Ook verandert in sommige delen van het landschap de aard van het gebied zelf. Verzilting van binnendijkse kwelders, door de zeespiegelstijging, verruigt de natuur. Ook de nieuwe rol van de regio in de economische huishouding van het land draagt bij aan een ervaring van verandering, waarbij de kansen op economische groei doorgaans niet meteen ‘geloofd’ worden als gevolg van de onder meer door de krimpervaring ingegeven scepsis. De door de rijksoverheid vastgestelde agenda voor de nieuwe rol van de regio bestaat uit een combinatie van enerzijds een energielandschap inrichten, dat ruim een derde van ’s lands energiebehoefte importeert, produceert en verdeelt, en anderzijds grootschalige agrarische bedrijven omvormen en in een eigentijdse variant laten voortbestaan.
Wat blijft er bij al deze (functie)veranderingen over van zoiets als regionale identiteit? Blijft die hetzelfde bij bijvoorbeeld hergebruik van boerderijen? Articuleren zulke ‘boerderettes’ voor toeristen een zich verder ontplooiende, dus bestaande en nog herkenbare locale identiteit? Tekent zich in deze architectuur zo mogelijk zelfs een verbijzondering van die herkenbaarheid af? Of komt elke verandering neer op juist een verlies van identiteit, omdat het oorspronkelijke gebruik en nut verdwenen is? De ‘schuur’ van Onix kan als lakmoesproef dienen om hierachter te komen, afgaande op de mening van een vakjury, die zich gebogen heeft over de vraag welke – in het afgelopen jaar voltooide – gebouwen in Noord-Nederland waarom goed ‘passen’ in de omgeving.

‘Mooi en bescheiden’
‘Mooi en bescheiden in de omgeving geplaatst.’ Zo luidt de lof in het juryrapport voor de drie voor Noord genomineerde projecten (ook om mee te dingen in de nationale ronde). Ik sta eerst een moment stil bij het argument ‘inpassen in een bestaande omgeving’. Iedereen wil een bouwwerk zorgvuldig laten opgaan in de omgeving, als het gaat om ingrepen die vanuit het bestaande geredeneerd niet of minder gewenst zijn, zoals de aanleg van een bedrijventerrein. Dat blijkt geen gemakkelijke opgave. Een voorbeeld van een bedrijventerrein drong, als kandidaat van juist mooie, voorbeeldige architectuur, door tot de shortlist van de BNA-jury. Maar bij het bezoek aan het complex stelde de jury vast dat de ingezonden foto’s vermoedelijk met de computer waren bewerkt, omdat haar indruk van de werkelijkheid die van ‘verrommeling’ was. Lag dat aan de vormgeving van het complex? Of aan de omgeving waarin het was ingebed? Hoe het ook zij: van de architect van een bedrijventerrein wordt kennelijk verwacht dat hij zich niet alleen inzet voor een mooi gebouw. Het valt in de tekst van het juryrapport overigens op dat een bewust idee van wat ‘mooi’ en wat ‘bescheiden’ is in de discussie van deze vakmensen nauwelijks aan de orde is geweest. Maar de begrippen ‘invoegen’ en ‘inpassen’ wijzen op een gehanteerde norm.
Van de 42 inzendingen van gebouwen die het afgelopen jaar zijn voltooid in de ‘regio Noord’, gaven acht projecten op grond van de ingezonden documentatie aanleiding tot discussie over bijzondere kwaliteit. Uiteindelijk genomineerd werden 1. het Natuurmuseum Ameland ontworpen door Gunnar Daan en TWA architecten, 2. de School voor Praktijkonderwijs te Assen naar ontwerp van Onix en 3. de Stal Arcadia te Vledder van de hand van Cor Kalfsbeek. Alle drie bureaus zijn gevestigd in de regio Noord.
Hoe architecten met de omgeving omgaan, en de manier waarop hun gebouwen daaraan iets kunnen ‘teruggeven’, is bij deze drie gebouwen duidelijk aan de orde. Juist omdat in de duinen van Ameland geen nieuwe bouwobjecten meer mogen komen, was het een vondst om de architectonische opgave voor een Natuurmuseum op het eiland te verruimen door een duinachtig terrein nieuw te creëren rondom het gebouw, en dit daarin te verankeren. De wrijving van het aanschuren tegen de beperkingen leverde architectonische glans op. Ook de twee gebouwen in Drenthe gaan over het zoeken en vinden van een karakter bij een gewenste, zelf te preciseren gedragscode ten aanzien van de wijze waarop een gebouw in een bestaande omgeving te ‘passen’ valt. De stallen die Kalfsbeek heeft ontworpen, doen dat in de vorm van een stijlvariant: het zijn schuren die een vorm van noblesse demonstreren via een nok in het dak die schuin omhoog loopt en buiten de gevel uitkraagt, wat heel expressief overkomt. In het schoolgebouw van Onix is het juist een vorm van ongehoorzaamheid aan het perfecte stijlgevoel dat een gevoel van charme weet af te dwingen. Het bewoog de jury ertoe het pand te typeren als een ‘in alle opzichten liefdevol gebouw’. De Onix-schuur smaakt ruig en stoer, en toont op het juiste en verrassende moment ook verfijning.
De twee gebouwen in Drenthe variëren beide (op een heel verschillende manier) op het type van de agrarische schuur, typisch een vorm die voor regionale identiteit kan staan. Maar geldt dat niet overal in tenminste West- Europa, en wat kan daar ‘Noordelijk’ aan zijn? Het antwoord op die vraag is dat de architectuur niet de identiteit van een omgeving bepaalt, maar in de beleving van identiteit wel een rol kan spelen. Het gaat, kortom, om de combinatie van landschap en gebouw. Als een schuur niet als bijgebouw maar juist als hoofdvorm alleen in het landschap staat, kan hij gevoelens van eenzaamheid en ook van weerstand uitdrukken, zoals een rots in de branding. Juist omdat Noord-Nederland met een opvallend relatief leeg landschap door moet en wil gaan, levert de schuur als type een bijzondere mogelijkheid tot uitdrukking van karakter op. Daarbij draagt het ruige en stoere aspect in de architectuur van Onix bij aan die ervaring van karakter. De door dit bureau voor het Noorden ontworpen gebouwen geven behalve ‘aanpassing’ – aan de context – ook uitdrukking aan de wens om niet van al te specifieke plekken uit te gaan (zoals van provincies die zich ten opzichte van elkaar nadrukkelijk willen onderscheiden), en ook niet van de overkoepelende, generieke manier waarop de rijksoverheid in het verleden functionele dijken, wegen en bruggen heeft vormgegeven die volkomen anoniem en wezensvreemd aan het oorspronkelijke landschap werden toegevoegd, en dit hebben getransformeerd.

Groot en stoer
Ik kan me vergissen, maar ik meen een belangrijke kentering in de beleving en waardering waar te nemen in het door de rijksoverheid getransformeerde landschap van Noord-Nederland. Artefacten zoals de Eemshaven, de A28 en de A7 belichaamden decennialang een infrastructuur met een futuristisch karakter, wezensvreemd aan het oude agrarische landschap. Maar vandaag de dag bieden deze infrastructurele objecten en trajecten in het landschap de uitdaging om er nieuwe bedrijvigheid aan te koppelen, terwijl vormen van bedrijvigheid met een andere dynamiek op andere plekken in het Noorden wegkrimpen. Typerend voor de cultuurhistorie van Noord-Nederland zijn zulke grootschalige ingrepen in het landschap, waarbij er eerst functioneel en meedogenloos hectaren op de schop gingen, met uiteindelijk als resultaat een nieuwe vorm van landschap met een nieuw leven. De vergelijking met de plastische chirurgie zou voor de hand liggen, ware het niet dat het besef van schoonheid hierbij nooit het uitgangspunt van de operatie is geweest, en de ervaring van een attractiewaarde eerder een tamelijk onverwacht resultaat achteraf betreft. De Veenkoloniën en de Afsluitdijk vormen de meest pregnante voorbeelden. De gasopslag in Langelo die architect Cor Kalfsbeek en landschapsarchitect Alle Hosper hebben ontworpen, is een voorbeeld op wat kleinere schaal. Ook nieuwe energietechnieken – zon, wind, biomassa – zullen in de naaste toekomst zichtbare ruimtelijke implicaties voor en transformaties van het landschap met zich mee brengen. Het snijvlak van zoet en zout water kan opnieuw betekenis krijgen doordat er in de vorm van osmose energieopwekking mogelijk blijkt te zijn. Hoe zal een kustlandschap waarin dit productieproces ‘ingeschreven’ wordt eruitzien?
Bij elke transformatie van het grote, weidse landschap bestond er een kans op een nieuwe vorm van herkenbaarheid en attractiewaarde. Een onmiddellijk gevolg daarvan was dat het thema ‘inpassing’ weer actueel werd. Op de grens van cultuur en natuur stelde dan de aanwezigheid van een dijk, een gemaal, een aanlegplaats voor een boot, een enkele weg en vooral ook de vorm van huizen, boerderijen en bedrijven in het uitgestrekte groene landschap hoge eisen aan de kwaliteit van de vorm van inbedding. Bewoners, bestuurders en ontwerpers waren en zijn het snel hierover eens, want niets minder dan de identiteit van de locatie stond en staat op het spel.
Maar wat er in het huidige tijdsgewricht verandert aan het krachtenveld van waaruit de afwisseling van transformaties werd gedicteerd, is dat de tegenstelling tussen lokale verschillen en een generieke kijk vanuit de rijksoverheid plaatsmaakt voor een meer genuanceerde benadering van gebiedsontwikkeling. Concreet betekent dit dat de kustverdediging in Zwarte Haan tegenwoordig op een andere manier kan worden uitgevoerd dan bij Hongerige Wolf en onder meer in samenspraak met marktpartijen kan geschieden. Die samenspraak en samenwerking betekent dat ook de plaatsing van energiecentrales, boorplatforms, containeroverslagmachines, bedrijventerreinen, windmolens, et cetera voortaan aanleidingen kunnen zijn om ontwerpkwaliteit na te streven. We spreken dan over ontwerpen met een veel groffere ‘korrel’ dan die van gebouwen die op basis van het wensdictaat ‘mooi en bescheiden’ in het landschap worden ‘ingepast’. Pas als het belang van ontwerpkwaliteit ook bij die korrelgrootte tussen de oren zit, kunnen grote, stoere, opvallende artefacten zoals de Afsluitdijk, Lofar, de A28 en de gasopslag te Langelo als identiteitsdragers worden gezien.
Het kan geen toeval zijn dat in een tijd dat deze verandering van inzicht zich begint te manifesteren het woord ‘stoer’ ook een van de associatiewaarden is bij de architectuur van Onix. In verhouding tot de landschappelijke veranderingen die Noord-Nederland zoals eerder gezegd te wachten staan, is de Praktijkschool te Assen maar een nietig deeltje. Maar de houding van de architectuur die in dit gebouw spreekt, is onmiskenbaar transprovinciaal: een vorm van gebaren – stoer en groot – die Noord-Nederland als ervaring van open ruimte recht doet.

Jos Bosman is lector Ruimtelijke Transformaties aan de Hanzehogeschool in Groningen.

Trefwoorden