Een van de oudste cultuurlandschappen van Europa en sinds 2005 een nationaal landschap – daaraan dankt Middag-Humsterland zijn faam. Maar het zijn vooral de passages over slib en knikklei die indruk maken in de recent verschenen kroniek over dit gebied.

Een lofzang op een fraai landschap. Wie gaat dat lezen? Leuk voor de liefhebber, voor bewoners van die streek of als je een been gebroken hebt. Wanneer de aanbidding mooi opgeschreven is, maakt die kans op mijn aandacht in de avonduren. Voor ’s winters dus als het vroeg donker wordt. Middag-Humsterland – kroniek van een noordelijk landschap leek zo’n boek voor op de winterstapel. De vele prachtige foto’s vangen direct de aandacht en maken de eerste kennismaking tot een feest. De letters stralen rust uit: vanaf de dikke gladde bladzijden, omkleed met brede witte randen wachten ze geduldig tot ze de aandacht krijgen. Of niet. Het boek begint een beetje ronkend met inleidingen van Douwe Hollenga en samensteller Wim Boetze. Ja ja, Middag-Humsterland is echt bijzonder met die oeroude wierdendorpjes (Ezinge, Englum, Fransum et cetera), pittoreske borgen, steenhuizen en middeleeuwse kerkjes. Maar bij de bochtige binnenweggetjes, kronkelende sloten en slingerende dijken, blader ik gauw door. Tot op pagina 52. Daar prikt Ben Westerink midden in mijn nieuwsgierigheidsorgaan. Het boek promoveert naar de zomerse tuinbank – al is het groot en onhandig. Een weekend later gaan de fietsen mee naar camping de Hayema Heerd in Oldehove. Geen moment spijt gehad, al gutste de regen af en toe naar beneden.

Sloten met streepjescodes

Westerink begint zijn artikel over de ontstaansgeschiedenis van Middag-Humsterland met zes kaartjes van telkens een paar eeuwen later. De grillige opeenvolgende vormen van het land smeken om een verklaring. Die komt. Met gebruikmaking van alle zintuigen beschrijft Westerink hoe de natuur het landschap kneedt en hoe de mens daarin zijn eigen plaats maakt. Het laat zich lezen als ‘Oeroud landschap verklaard voor dummies’. Met een diepgang waar menig wetenschapper van kan leren. Het gaat over de steeds veranderende contouren van het land: Middag en Humsterland vormen twee landtongen in de Waddenzee. Die insneden slibben dicht en weken weer los – waarna het land de eilanden weer langzaam inkapselt. Heen en weer, volgens het door Westerink verklaarde ritme van de aarde. En dan die klei! Die plakt na een regenbui alsof hij de tentharingen nooit meer los wil laten. Waar komt die innigheid vandaan? Westerink begint bij de zandplaten die in de luwte van de Waddeneilanden tweemaal daags door de zee overstroomd raken. Zo ontstaat een jonge kwelder, met een zandige bovenlaag die rust op een zuurstofarme, enigszins stinkende materie. ‘In de loop van de tijd speelt zich een rijpingsproces af. De bodem verandert daarbij gestaag van samenstelling. Bodemdieren beluchten de bovenste lagen en de slappe, blauwgekleurde kwelderbodem verandert in wat “zeeklei” zal gaan heten; een stevige bodemsoort, in kleur variërend van grijs tot lichtbruin.’ Wat mij betreft zijn de delen over de vorming van slib en knikklei hoogtepunten van het boek. Wat een geweldige vondsten: het landschap is ‘uitgepoept door wurmen en schelpdieren’ en in de sloten vind je streepjescodes die je kunt lezen als de geschiedenis van de kwelder.

Zwoegende herders

De bewoningsgeschiedenis van het gebied is net zo ongewoon als de bodemvorming. Eerst zien we de zwoegende herders die met kwelderzoden hun woonstee ophogen om de zee buiten te houden. Dan, in de Romeinse tijd, dijt de bevolking uit. In langwerpige stalhuizen wonen mens en dier op de vruchtbare klei. Middag-Humsterland was toen de Randstad van Holland. Deze unieke bevolkingsdichtheid duurt slechts enkele eeuwen. Waarom de mensen net zo massaal wegtrekken als ze waren gekomen? We weten het (nog) niet. Op vele plaatsen in het landschap liggen nog sporen van de intensieve, oeroude bewoning. Een raadselachtige kronkel in de weg, een verhoging in het landschap of een sloot. De historie beklijft in dit gebied als de knikklei aan mijn tentharingen. De belangrijkste verbindingswegen zijn ontstaan op de oeverwallen en waterlopen. Het water is allang verdwenen als de wegen er nog steeds liggen. In Drenthe zwerven de wegen (en zelfs de dorpen) in die tijd nog over de zandruggen – dan eens hier, vervolgens weer daar. In het onbedijkte land op de kwelders liggen de routes vastgeklonken in de aarde. De kloosterlingen van Aduard hebben een groot stempel op de streek gedrukt. Kuno Binnendijk doet in de kroniek gecondenseerd verslag van hun indrukwekkende prestaties. ‘In het gebied rond Aduard woonden vrome mensen, rijk genoeg om zich de beste “hiernamaalsverzekering” te kunnen veroorloven’, introduceert hij de Sint-Bernardusabdij. De monniken namen de omgeving fors op de schop, zorgden voor ontwatering van de klei, bakten stenen, groeven veen af en hielpen de boeren het land modern exploiteren. In de abdij zat geld, intellect, politieke invloed en overtuigingskracht. De huidige waterschappen dateren uit die tijd en de Rijksuniversiteit Groningen heeft er haar wortels. De rood bakstenen kerken, een gevolg van die nijverheid, en pittoreske kronkelingen in het landschap vormen voor kunstenaars een inspirerende omgeving. ‘Nooit langer dan een half uur aan een schets werken’ en ‘door de oogharen kijken’, leerde F.H. Bach, docent aan de kunstacademie Minerva zijn leerlingen Jan Altink, Johan Dijkstra en Jan Wiegers. Dat resulteerde in het Groninger expressionisme en de Groninger kunstkring De Ploeg waarover al veel is geschreven. Net als het schilderachtige dorp Garnwerd – met onnavolgbaar café Hamming en de kunstenaarskolonie op de Allersmaborg ontbreken deze verhalen niet in de kroniek.

Uitgekakt

‘Waar komt al dat slib vandaan? Microscopisch onderzoek van slibdeeltjes laat zien dat deze uit zeer fijn gesteente bestaan. Slib is het allerkleinste erosiemateriaal van de Midden- Europese gebergten. De slibdeeltjes worden – al zwevend in het water – door de Rijn en de Maas naar de Noordzee gevoerd. Met de overheersende zuidnoordstroming van de Noordzee komt dit zwevende materiaal ten slotte in de Waddenzee terecht. Organismen zoals zeepieren en kokkels eten de slibdeeltjes daar op. In hun maag-darmkanaal worden ze bedekt met slijmproppen en ten slotte poepen de zeediertjes ze weer uit. De deeltjes verkleven met elkaar en beginnen nu onder rustige omstandigheden te bezinken. Deze verkleefde massa is wat we “slib” noemen. Het vormt, samen met een kleien zandfractie, het basismateriaal van de zeekleigronden. Ziehier de basis voor het nationaal landschap Middag- Humsterland: het is uitgepoept, door miljarden wurmen en schelpdieren.’ Ben Westerink over de ontstaansgeschiedenis van Middag-Humsterland, fragment uit het besproken boek