Op 13 maart hield Theo Spek zijn oratie als hoogleraar Landschapsgeschiedenis aan de RUG. Wij hadden geregeld contact de afgelopen jaren, gericht op mogelijke manieren van samenwerken tussen Noorderbreedte en zijn Kenniscentrum Landschap. Graag deel ik hier met u de hoofdlijnen van zijn rede.

Het landschap vormt door zijn grote natuurlijke en cultuurhistorische variatie een van de grootste cultuurschatten van onze moderne samenleving. Tientallen generaties mensen vóór ons schiepen het landschap waarin wij tegenwoordig wonen, werken en verblijven en lieten daar hun zichtbare en onzichtbare sporen in na. Het is aan ons om te beslissen hoe we met dit eeuwenoude erfgoed omgaan. Voor vrijwel ieder mens vormt het landschap waarin hij of zij is opgegroeid of al jarenlang woont een onmisbaar onderdeel van het eigen bestaan en de eigen identiteit. Het landschap vormt bovendien zowel het podium als het decor van al onze dagelijkse activiteiten en is daarmee ook in hoge mate bepalend voor de ruimtelijke ordening van de toekomst. Het landschap is ook het leefgebied van talrijke planten- en diersoorten en daarmee van groot belang voor de biodiversiteit, de ecologische draagkracht van ons milieu en voor de gezondheid van mensen. Evenzeer speelt het landschap een belangrijke rol in onze economie, niet alleen vanwege de randvoorwaarden die het stelt aan de landbouw en aan de inrichting van andere economische activiteiten, maar ook vanwege de grote invloed op recreatie en toerisme. Het landschap is ook al eeuwenlang een belangrijke inspiratiebron voor schrijvers, dichters, schilders, beeldhouwers en ontwerpers. En ook voor veel andere mensen is het landschap een dagelijkse bron van schoonheid en verwondering. Het landschap is bij uitstek ook een grensoverschrijdend thema dat alleen al binnen Europa tal van mensen en samenlevingen met elkaar verbindt, maar dat tegelijkertijd ook zo duidelijk de boeiende schakeringen blootlegt van de ruimte en de geschiedenis van ons continent.
Hoe langer ik als onderzoeker met het landschap bezig ben, hoe meer gefascineerd ik ben geraakt door dit oneindig rijke onderwerp. Bestaat er een vakgebied binnen de academische wereld met een grotere reikwijdte, een meer interdisciplinair karakter en een sterkere verbondheid van verleden, heden en toekomst dan de studie van het landschap ? Voor mij niet.

DEBAT OVER DE LEEFOMGEVING

Landschapsgeschiedenis is voor mij in de eerste plaats de interdisciplinaire verbinding van verschillende geesteswetenschappelijke, geografische en natuurwetenschappelijke vakgebieden tot een betrouwbare analyse van de opbouw, de geschiedenis en de actualiteit van onze leefomgeving. In de tweede plaats dient de landschapsgeschiedenis in mijn ogen een substantiële bijdrage te leveren aan het maatschappelijke debat over de toekomst van die leefomgeving. Hoewel ik een fervent voorstander ben van de academische vrijheid en gespecialiseerd fundamenteel onderzoek evenzeer nodig acht als meer interdisciplinaire kennis, zouden in veel academische vakgebieden de prioriteiten in mijn ogen best iets kunnen verschuiven naar een sterkere maatschappelijke gerichtheid van zowel opleiding als onderzoek.
Wat is nu concreet nodig om de universitaire landschapsgeschiedenis een sterkere interactie te doen krijgen met de praktijk? Allereerst dienen onze onderzoeksvragen en onderwijsvormen zich sterker dan nu te richten op vraagstukken die leven in de maatschappelijke actualiteit. Deze leveren overigens meer dan voldoende wetenschappelijke uitdaging op. Bij een historische wetenschap als de landschapsgeschiedenis betekent dat bijvoorbeeld dat de actualiteit het vertrekpunt en niet het eindpunt vormt van historische analyses. We starten bij het heden en proberen vervolgens door zorgvuldige analyse het verleden heden te analyseren en te contextualiseren om met die kennis gewapend een bijdrage te kunnen leveren voor de toekomst. Belangrijk is daarbij ook de interactie met personen en instanties die werken in de actualiteit: maatschappelijke organisaties, overheden, ontwerpers, gewone mensen.

INTERACTIEVE WEBSITE

Een tweede manier om wetenschap en samenleving in mijn vakgebied dichter bijeen te brengen is door een sterkere interactie van expert knowledge en local knowledge. Daarmee doel ik op de verbinding van wetenschappelijke kennis van deskundigen en de ervaringskennis van bewoners, vrijwilligers en praktijkmensen. In ons onderzoek van de afgelopen jaren is steeds weer gebleken hoezeer beide soorten kennis van elkaar verschillen en elkaar daardoor juist goed aanvullen en versterken.
Zo werken we intensief samen met vrijwilligers bij het schrijven van zogenaamde landschapsbiografieën, publicaties waarin de lange termijnontwikkeling van een lokaal of regionaal landschap vanuit tal van invalshoeken wordt verteld.
Ook bouwen we momenteel bij ons kenniscentrum de interactieve website ‘Landschappen van Noord-Nederland’ waar vrijwilligers hun terreinkennis kunnen invoeren en direct zichtbaar maken en waar wij als wetenschappers de ons beschikbare informatie op inzichtelijke wijze presenteren voor een groter publiek.
Een derde initiatief dat wij op dit terrein hebben genomen is het organiseren van een cursus ‘Cultuurlandschappen van Noord-Nederland’ waarin jaarlijks vijftig medewerkers van overheden en maatschappelijke organisaties uit de praktijk, maar ook geïnteresseerde bewoners door middel van een inspirerende reeks colleges en excursies op de hoogte worden gebracht van de laatste stand van de wetenschappelijke kennis over deze landschappen.

REGIONALE LANDSCHAPSCENTRA

Zoals u weet delegeren de rijksoverheid en de provinciale overheden steeds meer taken aan de gemeenten, zo ook op het gebied van het landschaps- en erfgoedbeleid. Gemeenten krijgen hiervoor onvoldoende geld en hebben vaak ook niet de vereiste expertise. Verder zien we in de huidige samenleving een zeer sterke versnippering van kennis en activiteiten op het terrein van natuur, landschap en erfgoed. Graag zou ik hier in samenwerking met provincies, gemeenten en praktijkorganisaties verandering in brengen, door het initiëren van streekgebonden landschapscentra waar een klein aantal professionals en een groot aantal vrijwilligers gezamenlijk zorgdragen voor kennisontwikkeling, educatie en beleidsadvisering op het terrein van landschap en erfgoed.

EUROPESE SAMENWERKING

Na deze bespiegelingen over de wisselwerking tussen wetenschap en maatschappij wil ik ook ingaan op de grote uitdagingen die de komende jaren in mijn ogen liggen in het fundamenteel-wetenschappelijke onderzoek binnen de landschapsgeschiedenis.
Allereerst wil ik de in het verleden zo succesvol gebleken integratie van sterk empirisch gefundeerde archeologie, geschiedenis en landschapsgeschiedenis actief blijven voortzetten en waar mogelijk vernieuwen.
Een tweede belangrijk perspectief zie ik op het terrein van de historische ecologie: de gezamenlijke studie door landschapshistorici en ecologen van natuurlijke en halfnatuurlijke systemen uit het verleden. Dit is een terrein dat tot dusverre nog nauwelijks is ontgonnen.
Een derde perspectief voor een verdere uitbouw van het landschapshistorische onderzoek in de komende jaren biedt in mijn ogen het veelbelovende concept van de culturele biografie van het landschap: natuurwetenschappelijk en cultuurhistorisch onderzoek van het fysieke landschap combineren met concepten en methoden op het terrein van de sociale wetenschappen (gericht op het sociale landschap) en studies op het terrein van de culturele antropologie, omgevingspsychologie en mentaliteitsgeschiedenis naar de mentale dimensie van het landschap.

KUST-, VEEN- EN ZANDLANDSCHAPPEN

Het zal u niet verbazen wanneer ik als onderzoeksgebied mij in de eerste plaats op het Noorden van Nederland wil gaan richten. De drie noordelijke provincies Groningen, Friesland en Drenthe kennen nog altijd een sequentie van zeer gave historische cultuurlandschappen. We hoeven daarbij niet bang te zijn dat we hiermee tot een louter regionaal denkende onderzoeksinstelling vervallen. In tegendeel: vrijwel alle onderzoeksthema’s kennen directe parallellen elders in Europa en de wereld, waardoor in de toekomst vanuit de eigen kracht op ruime schaal samengewerkt kan en zal worden met buitenlandse kennisinstellingen.
Wat zijn de concrete plannen voor ons onderzoek in de komende vijf tot acht jaar?
Met betrekking tot de kustlandschappen zijn we in het afgelopen decennium geconfronteerd met een belangrijke paradigma-verschuiving in de geologie. De oude ideeën over transgressie en regressieperioden maakte plaats voor een geheel nieuw kustgenese-model. Waar we lange tijd dachten dat de vroegere mens in allerlei opzichten was overgeleverd aan de krachten van de zee, wordt tegenwoordig steeds meer duidelijk dat de grootschalige bedijkingen en ook de sterke bodemdaling in kustveenlandschappen op hun beurt weer een belangrijke invloed hebben uitgeoefend op het gedrag van de zee. Bovendien blijkt dat deze processen in elk getijdebekken langs de Noordzee volgens een andere chronologie en in sterk wisselende intensiteit zijn verlopen. Een en ander betekent dat er de komende jaren veel werk aan de winkel is met betrekking tot het interdisciplinair onderzoek van het Waddengebied en dat daarbij ook nadrukkelijk de cultuurhistorische vakgebieden in beeld zijn. Projecten in de komende jaren zijn de historische ecologie van de duinen, de verdronken geschiedenis van de Eemsmonding en de landschapsbiografie van Terschelling.
Ook de landschaps- en bewoningsgeschiedenis van veel veengebieden in Noord-Nederland kenden een sterke interactie met zowel het binnen- als het buitenwater. Samen met mijn collega’s Hans Mol van de Fryske Akademy en Gilles de Langen van het Groninger Instituut voor Archeologie hebben we in het afgelopen jaar een interdisciplinair onderzoeksprogramma getiteld ‘Greep op het water’ geformuleerd en gefinancierd gekregen. Daarin gaan drie promovendi de ontginnings- en waterstaatsgeschiedenis van de kustvenen en klei-op-veengebieden van Friesland en Noordwest-Groningen onderzoeken, met een nadruk op de periode van de middeleeuwen.
Met het onderzoek van de zandlandschappen kom ik bij mijn oude liefde. In Drenthe liggen bijvoorbeeld nog belangrijke uitdagingen in het afronden van de langverwachte biografie van het Nationaal Landschap Drentsche Aa, een meerjarig project onder leiding van Hans Elerie en mijzelf, waarin zowel historisch-ecologische als cultureel-antropologische benaderingen van het landschap worden uitgewerkt. Maar er zijn ook nieuwe uitdagingen. Allereerst het vullen van belangrijke kennislacunes op het terrein van de cultuurlandschapsgeschiedenis van de Nederlandse zandgebieden. Prioriteit krijgt wat mij betreft daarbij Twente, een zeer waardevol maar nog nauwelijks onderzocht cultuurlandschap met grote onderzoeksmogelijkheden.

BUITENPLAATSEN

Ter afsluiting nog een bijzondere gebeurtenis die later dit jaar aan onze opleiding gaat plaatsvinden. Het bestuur van de Stichting Van der Wijck-de Kempenaer heeft het mogelijk gemaakt dat wij met ingang van 1 september a.s. bij ons Kenniscentrum Landschap een nieuwe bijzonder hoogleraar Historische Buitenplaatsen en Landgoederen kunnen gaan aanstellen, alsmede een universitair docent op dat terrein. Met hun beider komst kunnen we in het Jaar van de Historische Buitenplaats 2012 aan onze universiteit een uiterst boeiende nieuwe onderwijs- en onderzoekslijn gaan opbouwen op het raakvlak van landschaps- en architectuurgeschiedenis.