Vanuit het perspectief van de ‘risicomaatschappij’ bekeken, voldoet de huidige institutionele aanpak van de gaswinning en aardbevingen in Groningen totaal niet. Wie de vraag naar rechtvaardigheid en verantwoordelijkheid niet stelt, kan wachten op een sociale explosie.

Vanuit het perspectief van de ‘risicomaatschappij’ bekeken, voldoet de huidige institutionele aanpak van de gaswinning en aardbevingen in Groningen totaal niet. Wie de vraag naar rechtvaardigheid en verantwoordelijkheid niet stelt, kan wachten op een sociale explosie.

Op vrijdag 17 januari lichtte minister Kamp van Economische Zaken in Loppersum zijn gasbesluit toe. Voor hem stonden fotografen en journalisten. Achter hem een grote groep boze Groningers met sirenes en Groningse vlaggen – veilig van hem gescheiden door een raam en politieagenten. De ME deelde wat klappen uit en tientallen tractoren belemmerden urenlang het vertrek van Kamp uit Loppersum. Met een kleine onderbreking toen de demonstranten het gemeentehuis bestormden, lukte het de minister zijn besluit duidelijk te maken: 80 procent ‘gericht’ minder gaswinning rond Loppersum, 1,18 miljard euro voor het gebied en een productiegrens voor de komende jaren. Die 80 procent is meer dan de 40 procent die het Staatstoezicht op de Mijnen adviseerde en die 1,18 miljard is meer dan de 895 miljoen van het in Groningen breed gedragen advies van de commissie-Meijer. De protesten in Groningen gaan echter onverminderd door. Waarom?

De ontevredenheid over het gasbesluit wordt voornamelijk geweten aan het feit dat de gaswinning in de rest van Groningen onverminderd doorgaat en de risico’s dus slechts zouden worden verplaatst. Verder zou het voorgestelde productieplafond geen vermindering zijn, maar vergelijkbaar met het gemiddelde van de laatste jaren. Ook de 1,18 miljard zou niet voldoende zijn: een groot deel van dit bedrag is bedoeld voor de toch al wettelijk verplichte schadeafhandeling en slechts een klein gedeelte ervan (zo’n 265 miljoen) is voor de leefbaarheid en economische versterking van het gebied, waar bij de commissie-Meijer de volledige 895 miljoen hiervoor bestemd was. Het protest lijkt dus vooral een protest tegen de omvang van de maatregelen te zijn: ‘We willen meer geld en minder gas’.
Hoewel bovenstaande bezwaren zeker gegrond zijn is het maar de vraag of ze de onrust voldoende verklaren. Bekeken vanuit het perspectief van de ‘risicomaatschappij’ van socioloog Ulrich Beck is het protest minder een gevolg van de omvang dan – fundamenteler – de aard van de aanpak. Volgens Beck is de industriële welvaartsmaatschappij met de groeiende technologische ontwikkelingen veranderd in een risicomaatschappij. De gasvoorraad die in 1959 onder Kolham ontdekt werd was destijds een bron van vreugde: meer gas, meer geld, meer welvaart, ook (vooral!) voor Groningen zelf. Vijftig jaar later heeft Groningen echter geen grote welvaart, maar moet het omgaan met bodemdaling en aardbevingen. Waar technologische ontwikkelingen in de industriële samenleving als vanzelfsprekend vooruitgang en welvaartsgroei betekenden, moeten we in de risicomaatschappij omgaan met de risico’s die ze voortgebracht hebben.
Techno-economisch opgewekte risico’s zijn anders van aard dan traditionele risico’s. Een storm wordt veroorzaakt door de natuur, in religieuzer tijden door God misschien, maar de aardbevingen in Groningen zijn onbetwistbaar het gevolg van menselijk handelen. De gevaren krijgen daarmee een sterk moreel karakter: iemand heeft ‘schuld’, als er geen mensen waren geweest die gas winnen waren er ook geen aardbevingen. Vragen naar rechtvaardigheid en verantwoordelijkheid worden relevant. Is het rechtvaardig dat een groep mensen met bepaalde risico’s kampt als dat in het nationaal (financieel) belang is? En zo ja, onder welke voorwaarden? Wie is waarvoor verantwoordelijk?

De huidige aanpak
Desondanks domineerden wetenschappelijke onderzoeken en niet normatieve afwegingen het laatste jaar in de besluitvorming. Minister Kamp gaf in februari 2013 aan zijn verantwoordelijkheid niet op het wetenschappelijke onderzoek van het Staatstoezicht op de Mijnen te willen afschuiven, maar besloot vervolgens wel tot elf (uiteindelijk veertien) onderzoeken waarvan zijn besluit afhing. Als het gaat om bijvoorbeeld de waardedaling van huizen is de relatie wetenschap-politiek zo direct dat de uitkomst dat er inderdaad aan gaswinning gerelateerde waardedaling was automatisch betekende dat daarvoor compensatie moest komen. Of dat de verantwoorde-lijkheid is van de overheid, of het wenselijk is mensen in een krimpgebied te stimuleren te verhuizen en andere normatieve vragen bleven onbesproken. Zelfs de mening van burgers is een wetenschappelijke kwestie geworden; een vragenlijst van de Rijksuniversiteit Groningen meet die. Burgers zijn hierbij geen partij die kan meepraten over wat wenselijk en acceptabel is, maar slechts informatiebronnen. Hun antwoorden worden aan hen onttrokken als een grondmonster aan de bodem.

De grootste nadruk in het debat op wetenschap in plaats van normatieve afwegingen leggen, verwaarloost de vraag wat acceptabel en wenselijk is. Minister Kamp besluit nu tot mindering van winning rond Loppersum omdat de risico’s daar cijfermatig het grootst zijn. De kans op een beving zwaarder dan 4,1 op de schaal van Richter wordt daar nu 10 procent. Wat burgers hier impliciet horen, is dat de risico’s waarmee ze leven klein zijn en dat het dus acceptabel is ze aan hen op te leggen. Wat acceptabel is, is echter geen wetenschappelijk te beantwoorden vraag.
De NAM, met Shell en ExxonMobil in haar rug, veroorzaakt direct de aardbevingen in Groningen. Minister Kamp heeft meermalen aangegeven politiek verantwoordelijk te zijn voor de gevolgen van het handelen van deze bedrijven, ook als er slachtoffers vallen. Lastig is echter dat het ministerie van Economische Zaken niet alleen de verantwoordelijkheid draagt voor de veiligheid, maar ook voor de economische opbrengsten van de
gaswinning. Als aandeelhouder van de NAM en deelnemer aan het Gasgebouw met Shell, EBN B.V. en ExxonMobil moet het ministerie de staats- en bedrijfskassen vullen. Economische Zaken is zowel concessieverlener aan de NAM, toezichthouder (middels het Staatstoezicht op de Mijnen) als financieel belanghebbende partij. Als de verantwoordelijkheden voor veiligheid en de portemonnee elkaar bijten, wat geeft dan de doorslag? Ondertussen zijn burgemeesters verantwoordelijk voor de veiligheid in hun gemeentes, en na elke beving volgt dan ook de vraag ‘Burgemeester, wat gaat u nu doen?’ Burgemeesters kunnen aan de situatie echter niets veranderen. Bedrijven veroorzaken dus risico’s waar een minister verantwoordelijk voor is, waar de NAM financieel aansprakelijk voor is en waar een burgemeester uiteindelijk op wordt aangesproken. De problematiek past niet binnen de officiële verdeling van verantwoordelijkheid en de verantwoordelijkheid wordt heen en weer geschoven naar verschillende partijen die elk maar een klein onderdeel van de problematiek aan kunnen pakken. Zo ontstaat wat Beck een ‘georganiseerde onverantwoordelijkheid’ noemt.

De wetenschap kan de normatieve risicovragen niet beantwoorden en de politiek kampt met georganiseerde onverantwoordelijkheid. De discrepantie tussen de aard van de problematiek en de middelen van wetenschap en politiek die als oplossing moeten dienen zorgt in Becks termen voor een situatie waarin fysiek explosiegevaar tot sociaal explosiegevaar leidt. Niet alleen die klapper van 5 op de schaal van Richter is te vrezen, maar ook wat dit met de groeiende spanning in het gebied doet. Het is dan ook niet de mate waarin Kamp compenseert en mindert die ervoor zorgt dat mensen zijn persconferentie bestormen, maar het feit dat mensen blijven redeneren binnen vertrouwde institutionele kaders, terwijl die juist niet meer deugen. Om een grote sociale explosie te voorkomen heeft de problematiek dus een fundamenteel andere aanpak nodig.

Een andere toekomst
De nieuwe toekomstvisie van de commissie-Meijer en het geld dat minister Kamp hiervoor vrijmaakt, bieden aangrijpingspunten voor een fundamenteel andere aanpak, mits we oude denkpatronen loslaten. De commissie pleit voor een nieuw economisch perspectief voor Groningen met investeringen in groene energie, de chemische sector en de agribusiness. Daarmee dreigt ze echter ook te blijft hangen in het welvaartsdenken van de industriële samenleving. Ze vervangt het ene welvaartsframe – gas – door het andere – chemisch/groen/agri. Over vijftig jaar staat hier dan een artikel over de protesten tegen de risico’s van chemisch afval/rioolslibgas/kunstmest als uiting van de risicomaatschappij. Er is een paradigmawisseling nodig waardoor nadenken over risico’s vanaf het begin van elke ontwikkeling een vast onderdeel vormt, vooral als het gaat om de vraag welke risico’s dan acceptabel zijn.
Om die te bewerkstelligen is de dialoogtafel waar de provincie Groningen nu aan werkt een mooi middel. De NAM, Economische Zaken en betrokkenen uit het gebied komen hier samen om de minister te adviseren over de precieze invulling van de maatregelen waarvoor hij 1,18 miljard euro beschikbaar stelt. Maar ook hier is het opletten geblazen. Om de dialoogtafel een werkelijk vernieuwend instrument te maken, moet die niet alleen een invuloefening van het uitgezette beleid zijn, maar ook een plaats om de fundamenten van de gaswinning en het beleid daaromheen steeds opnieuw te doordenken. De tafel hoeft niet te adviseren de gaswinning volledig te stoppen, maar moet dit wel kunnen adviseren. De gaswinning is immers geen natuurverschijnsel, maar een menselijke activiteit en daarmee iets wat om een normatieve afweging vraagt. Willen we dit doen? Welke risico’s die ermee samengaan vinden we nog acceptabel? Welke voorwaarden moeten we hieraan verbinden? Ook de nu zo problematische verantwoordelijkheidsverdeling moeten we herdenken. De dialoogtafel slechts inzetten binnen de marges van de bestaande bestuurlijke verhoudingen zal het lontje van het Groningse kruitvat misschien wat minder snel doen opbranden, maar de vlam zeker niet doven.
De vraag in en over Groningen is nu steeds hoeveel? Hoeveel gas, hoeveel geld, hoeveel compensatie, hoeveel bevingen, hoeveel punten op de schaal van Richter? Voor die vraag moet de vraag in de plaats komen naar wat wenselijk is. Wat willen we doen met het gas uit het Groningenveld? Onder welke voorwaarden? Wie moet daarover gaan? Wie moet daarvan welke lasten en welke lusten ondervinden? Omdat aandacht voor deze vragen ontbreekt in het gasbesluit zoals dat er nu ligt, zal de eerstvolgende beving de vlam opnieuw aanwakkeren en een sociale explosie veroorzaken.

Anna Herngreen (1990) studeert praktische filosofie
en ethiek aan de RUG. Bovenstaand essay is gebaseerd
op haar scriptie Grunn Beeft, waarop ze in februari afstudeert.

Trefwoorden