– Dit interview staat in het themanummer van Noorderbreedte ‘Zilte Vitaliteit’. Meer info en bestellen? Klik hier –
Wat is uw eerste gedachte als u denkt aan verzilting?
Van Hall: ‘Zilt en landbouw is een bijtend mengsel. Dat is een pavlovreactie, we zijn er als waterschappen immers om het zout wég te houden.’
Van Erkelens: ‘Maar de toenemende verzilting houdt boeren wel bezig; we meten voortdurend het chloridegehalte in het kustgebied en je ziet dat de website waarop we dat publiceren goed bekeken wordt.’
Van Hall: ‘Die boeren vragen zich af, hoe kunnen we blijven bestaan en hoe zorgen we ervoor dat onze kinderen hier ook nog boer kunnen zijn. Het is winst als je als boer innovatief kunt zijn, want de verzilting is een doorgaand proces. Dat stopt niet. WillemAlexander zei het jaren geleden al, toen hij nog kroonprins was: we moeten toe naar zilte teelt. Dat kwam natuurlijk ook door z’n vader, die in Afrika had gewerkt, daar is verzilting een groot probleem. Maar de tijd was nog niet rijp, mensen vielen erg over die uitspraak. Dat was die pavlovreactie. Maar ik denk dat we nu in een overgangsfase zitten, dat het tijd is om proeven te gaan doen, om te oefenen.’
Van Erkelens: ‘Maar laten we niet vergeten dat de boeren in het kustgebied hun brood verdienen met traditionele teelten. De pootaardappelteelt is enorm belangrijk voor het gebied, deze boeren produceren voor een wereldmarkt. Ze kunnen niet zomaar die omslag maken. Maar dat hoeft ook niet, we kunnen beginnen met proefprojecten. We moeten alleen af van het idee dat zout niet goed is.’
Als je kansen wilt creëren voor het noordelijk kustgebied, wat is dan de rol van de waterschappen?
Middel: ‘Er is natuurlijk altijd sprake van spanning tussen landbouw en natuur. Het idee van die zilte vitaliteit is natuurlijk leuk en aardig, maar het mag geen speeltje worden van de natuurorganisaties. Een dijk wordt namelijk niet steviger als je er een gat in maakt waar je zout water doorlaat. De akkerbouwers doen het heel goed en kunnen nog jaren mee. Maar natuurlijk zeggen we niet dat alles moet blijven zoals het is. Zo onderzoeken we op zeven plaatsen bij Delfzijl en de Eemshaven zogenaamde koppelkansen. Daar kijken we of bij dijkversterking natuur, landbouw en recreatie mee kunnen profiteren. En dat is absoluut geen hobbyisme om de natuur- en milieubeweging tevreden te stellen.’
Van Erkelens: ‘Nu komen we op een belangrijk punt: hoe moet je verzilting en zilte vitaliteit definiëren? Gaat het om het doelbewust inlaten van zout water of gaat het om het natuurlijke proces waarbij kwelwater de bodem zouter maakt. Dat zijn verschillende dingen. Als je het hebt over dat natuurlijke proces is dat nog niet direct een probleem voor de aardappelboeren. Dus dan is het niet nodig om over te stappen op zilte teelt.’
Van Hall: ‘Er komt een moment dat de waterschappen dat natuurlijke verziltingsproces niet meer voldoende tegen kunnen gaan. Dan moet je investeringskeuzes maken. Je zou er dan voor kunnen kiezen om het Hogeland als pootaardappelgebied te laten bestaan. Voor het Oldambt maak je misschien andere keuzes. En dan onderzoek je, in dat kleinere verband, wat de mogelijkheden zijn.’
Middel: ‘Hier raken we de kern. Hier zie ik een koppelkans. Zo hebben wij het plan om tussen de Eemshaven en Bierum een pilotproject te starten, de zogenaamde dubbele dijk. In het gebied tussen de dijken willen we in een brakwateromgeving experimenteren met natuur, zilte landbouw, slibinvang en aquacultuur. Dan bewandel je een gefaseerd traject en kunnen mensen wennen aan het idee.’
Dan hebben we het dus over een andere dijk dan de Deltadijk. Een paar jaar geleden moesten de waterschappen nog niet zoveel hebben van andere dijkconcepten.
Middel: ‘Dat is voortschrijdend inzicht. Ik ben de jongste van de drie hier, een relatieve buitenstaander. Ik ken de verhalen over vroeger. Je moest dan als waterschapper een keuze maken tussen landbouw en natuur. Maar nu doen boeren aan natuurontwikkeling en hebben de natuurbeschermers oog voor de landbouw. De waterschappen opereren minder in een geïsoleerde bestuurlijke context, we proberen coalities aan te gaan met andere bestuurlijke lagen, maar ook met maatschappelijke organisaties en de bevolking, bijvoorbeeld in het aardbevingsgebied. Zo creëer je draagvlak.’
Van Hall: ‘Je moet de mensen erbij betrekken en enthousiast maken voor de kansen. Toen wij als waterschappers met de natuur bezig gingen, was die tegenstelling tussen landbouw en natuur nog groot. Maar de natuurmensen hebben ook geleerd om aan te haken bij maatschappelijke tendensen. Ze zetten nu geen bordjes meer neer met ‘natuurgebied, verboden toegang’. Nee, ze zeggen tegen bezoekers ‘het is jullie natuurterrein, geniet ervan’. Boeren maken die slag nu ook, denken veel beter na over wat de consumenten willen. Om na te kunnen denken over de mogelijkheden die de verzilting voor de landbouw biedt, moet je toch een flinke gedachtesprong maken. Misschien moeten we daar wel twintig jaar voor uittrekken. Maar die vermaatschappelijking van het waterbeheer, het zoeken naar coalities, dat is waar we mee bezig zijn.’
Van Erkelens: ‘Je moet het ook breed neerzetten. We hebben het over een uniek gebied, de Waddenzee. Je moet het bezoekers gemakkelijker maken dit te beleven. De dijk is echt een harde grens, die houdt de zee en de beleving van de zee buiten. Je moet de zee naar binnen halen, bijvoorbeeld zoals bij het plan Holwerd aan Zee.’ (zie pagina ..red.)
Van Hall: ‘Als ik zie dat mensen in Noordpolderzijl op de dijk genieten van wat ze zien, ja zelfs geëmotioneerd raken door wat ze zien, dan denk ik waarom doen we daar niet meer mee? Nu rijden ze daar tegen een muur op, ik bedoel de dijk. Als je het hebt over de vermaatschappelijking van de waterschappen, moet je de burger meer invloed geven over hoe we als waterschappen omgaan met de emotie van de dijk. We moeten progressiever durven denken, in termen van waardecreatie.’
Kunnen de waterschappen die verandering initiëren?
Van Erkelens: ‘Ja! Toen ik begon bij het waterschap mocht je nog geen spijker in de dijk slaan. Nu zeggen we “Kom op de dijk”.’
Middel: ‘De dijk wordt gedemocratiseerd. We leggen fietspaden aan bij, op en over de dijk. Dat was vroeger onvoorstelbaar.’
Ben je dan als waterschappen niet gewoon bezig met gebiedsontwikkeling?
Van Hall: ‘Ik heb zelf behoefte om dat binnen allianties te doen. Met Rijkswaterstaat, Het Groninger Landschap en de club van particuliere kweldereigenaren, want die hebben we in Groningen ook. Je moet er meer partijen bij betrekken: ook de gemeenten en de boeren. Dan kan er iets van de grond komen.’
Van Erkelens: ‘En de provincie. Als je het over gebiedsontwikkeling hebt, dan moet de provincie het oppikken, want die maakt een omgevingsvisie.’
Van Hall: ‘De provincie moet daarin heldere keuzes maken. Zij zou moeten zeggen: in dit gebied kiezen we voor pootaardappelbedrijven en in dat gebied, waar de grond minder geschikt is, kiezen we voor andere functies. De waterschappen spelen hierin niet de hoofdrol.’
Waterveiligheid is een kerntaak van de waterschappen. Wat kan de rol van kwelders en voorlanden zijn?
Van Erkelens: ‘Daar is discussie over. Kijk, bij echt hoog water heb je niks aan kwelders, die staan dan gewoon onder water.’
Van Hall: ‘Maar als je het een pilotproject noemt, dan is het gemakkelijker te realiseren. Neem de Groene Dijk, bij Nieuwe Statenzijl: een grasdijk met een flauw talud aan de zeezijde Daar is veel materiaal voor nodig. Als we daar bagger uit de Dollard voor kunnen gebruiken, dan heb je wereldwijd een exportproduct, want overal speelt deze problematiek. Bij vernieuwing moet er een economische prikkel zijn, en dat geldt ook voor de boeren. Maar daarnaast mag je als waterschap best eens wat risico nemen.’
Van Erkelens: ‘Ik moet hier toch iets bij aantekenen. Het gaat bij ons altijd wel over de centen, en veel geld voor experimenten is er niet. We zullen dus op zoek moeten naar andere manieren om projecten te financieren. Neem het plan Holwerd aan Zee. Uitvoering ervan zou structureel een besparing op baggerkosten kunnen betekenen.’
Op dit moment gaat er veel geld zitten in het doorspoelprogramma. Zoet water uit het IJsselmeer wordt gebruikt voor het doorspoelen van het hele Waddenkustgebied. Wat kost dat eigenlijk?
Van Erkelens: ‘ Op dit moment is dat niet meer expliciet te maken. Maar we zijn bezig om te onderzoeken hoe dit doorspoelen efficiënter kan. Het project Spaarwater is erop gericht hoe je de zogenaamde zoetwaterlenzen in stand kunt houden. Het gaat dan om regenwater dat in bodem zakt en als een lens op het zoute water drijft. Deze zoetwaterlenzen zijn van levensbelang voor de boeren. Wij moeten de boeren het gevoel geven dat we ze willen helpen. Je moet tegelijkertijd proberen begrip te kweken voor veranderingen in de toekomst. De boeren moeten wel meebewegen. Maar ik ben daar optimistisch over.’
Middel: ‘Boeren zijn doorgaans geïnteresseerde mensen.’
Van Erkelens: ‘Ga maar eens met jonge boeren praten. Die willen wel mee’.
Van Hall: ‘Het is dodelijk voor nieuwe ontwikkelingen om het meteen heel breed te trekken. Dat brengt veel te veel onzekerheid met zich mee. Op lange termijn moet je visie ontwikkelen, en op korte termijn moet je pilots beginnen. Dat is niet bedreigend. Ik vergelijk al die projecten met kleine plantjes. We moeten die kleine plantjes koesteren. Niet de nek omdraaien.
De drie waterschappen werken samen in de zogenaamde projectoverstijgende verkenningen (POV) binnen het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) van de Rijksoverheid. Onderzocht wordt op welke innovatieve wijze de noodzakelijke aanpassingen aan de dijk sneller en goedkoper uitgevoerd kunnen worden. Is dit niet een uitgelezen kans voor samenwerking met andere partijen?
Middel: ‘Zeker, alle experimenten met nieuwe dijken zijn gericht op andere partijen (zie voor een overzicht van die dijkconcepten pag. …red). Al blijft veiligheid altijd de prioriteit. Dat is en blijft onze corebusiness. Maar er kan echt veel meer dan we vroeger dachten.
Van Hall: ‘Ook vanuit het Deltaprogramma (HWBP) merk je dat ze geïnteresseerd zijn in iets nieuws, ze durven de kansen te benutten.’
Middel: ‘Wim Kuijken, de Deltacommissaris is een goede aanjager. Hij durft echt out of the
box te denken.’
Van Erkelens: ‘Kuijken was bij ons om over Holwerd aan Zee te praten. Hij denkt dan ook mee en is niet bang om iets nieuws te roepen. “Waarom gebruik je al die grond niet om daar een hotel op te bouwen”, zei hij.’
Van Hall: ‘Windmolens!’
Middel: ‘Wordt bespreekbaar. Maar daar ga ik nu verder niets over zeggen.’ – lacht –
Van Hall: ‘We zijn te krampachtig geweest in hoe we met de dijk omgaan.’
Van Erkelens: ‘Die POV is een gouden kans om het denken over dijken en de Waddenzee te veranderen.’
Middel: ‘We moeten onze nek durven uitsteken en niet bang zijn.’