De Stichtse Lustwarande van de Utrechtse Heuvelrug is alom bekend, evenals het Gelders Arcadië. Maar ook de drie noordelijke provincies en het aangrenzende Oost-Friesland herbergen een schat aan negentiende-eeuwse landschapsparken en tuinen. Een onderzoek van landschapsarchitect Els van der Laan en landschapshistoricus Willemieke Ottens bracht er maar liefst 147 aan het licht. Ze liggen in een brede gordel langs de noordelijke rand van Nederland en Duitsland, en vertonen vaak opvallende onderlinge verbanden wat betreft architectuur, tuinaanleg en familierelaties.

Een gordel van groene parels

Zowel de aanwezigheid van zoveel groene cultuurparels als de onderlinge historische relaties waren voor Els van der Laan aanleiding om de Noordelijke Lustwarande in het leven te roepen. De warande moet een groter publiek laten kennismaken met deze rijke, deels verborgen groene erfenis. Hij doet dit door de aandacht te richten op ruim vijftig van de meest bijzondere landgoederen in Noord-Nederland en Oost-Friesland. Daarbij gaat het niet alleen om de buitenplaatsen, tuinen en parken zelf, maar ook om het historische cultuurlandschap waarin het erfgoed ligt. Van der Laan beklemtoont dat deze combinatie van plek en omgeving in veelvoud de lustwarande maakt: ‘Het landschap met zijn buitenplaatsen en parken is een lust om doorheen te rijden. Vandaar de naam.’ De landschappen waarin de landgoederen liggen, variëren van besloten coulissenlandschappen, vaak met singels en houtwallen, tot open kleilandschappen.

Het monumentale erfgoed behouden valt voor de eigenaren lang niet altijd mee. Dat is ook af te lezen aan de soms slecht onderhouden parken. Van der Laan: ‘Voor de gebouwen zijn over het algemeen wel beschermende maatregelen mogelijk, maar het groene erfgoed kalft enorm af. Een integrale beheer- en toekomstvisie hiervoor ontbreekt.’

Kennis uitwisselen en gezamenlijk optrekken over de landsgrenzen heen, daaraan bestaat behoefte. Zo bleek op een eerste verkennende netwerkbijeenkomst in 2015 van de eigenaren van de borgen, burchten, staten, stinzen en havezaten – zoals ze in respectievelijk Groningen, Oost-Friesland, Friesland en Drenthe heten. En dat vanuit twee centrale gedachten: publiek bereiken en zorgdragen voor het erfgoed. Na het historisch onderzoek in 2012 en de eerste netwerkbijeenkomst in 2015, volgde in 2016 de oprichting van de Stichting Noordelijke Lustwarande, met bestuursleden uit zowel Duitsland als Nederland. De voorbereidingen voor een tweede bijeenkomst zijn in volle gang. ‘De Noordelijke Lustwarande herbergt een unieke collectie, heeft een samenhangend verhaal, en een gedeeld verleden’, zegt Van der Laan.

De parels liggen er, nu ze nog aaneenrijgen.

Twee avontuurlijke ‘geesten’

Fraeylemaborg

‘Rovertje spelen met de jongens uit het dorp’, dat was wat ze als kind het liefste deed. In de filmzaal van de Fraeylemaborg valt het verhaal te zien en horen van Louise Groenveld-Thomassen à Thuessink van der Hoop van Slochteren (1915-2009). ‘Dan moest ik van mijn vriendjes de aanvoerder zijn’, zegt de oude dame. Terwijl ze vertelt dat ze om half vier per se thuis moest komen om thee te drinken, valt aan haar gezicht af te lezen dat ze daar meer dan tachtig jaar later nóg de pest in heeft. Om vier uur holde ze dan weer snel terug om verder te spelen.

Zeven eeuwen voordat Louise en haar vriendjes de omgeving van de Fraeylemaborg onveilig maakten, was het roverspel op deze plek al een serieuze zaak. Op de plaats waar zich nu de keuken van de borg bevindt, verrees in de twaalfde eeuw een eenvoudig steenhuis van acht bij twaalf meter. In tijden van gevaar konden mensen zich daarin terugtrekken. Waarschijnlijk ging het om een min of meer versterkte opslagplaats bij een boerderij. Pas in de loop van de eeuwen kreeg het steenhuis door verbouwingen de allure van een borg. Verschillende families van stand hebben in de loop van de tijd hun stempel op de borg gedrukt. Denk aan de families Fraeylema, Rengers, Piccardt, De Sandra Veldtman, Hora Siccama, en op het laatst de patriciërsfamilie Thomassen à Thuessink van der Hoop van Slochteren. Ook het park onderging uitbreidingen en verfraaiingen. Het werd in de negentiende eeuw aangelegd in Engelse landschapsstijl. Restanten van de formele barokke aanleg zoals de karakteristieke middenas bleven daarbij bewaard.

Met het verhaal van Louise in het achterhoofd is het mooi dwalen door de zestien vertrekken. De keuken met zijn dikke twaalfde-eeuwse muren en rode plavuizen van zandsteen straalt zowel onverzettelijkheid als warmte uit. In de ‘Daagsche Kamer’ – waar niets alledaags is – valt het schellekoord op waarmee het personeel opgeroepen kon worden. In ‘Vaders kamer’, waar Louise om acht uur ’s avonds op appèl moest komen voor het theedrinken, imponeren de metershoge eiken boekenkastenwanden. Alles in het huis ademt aanzien en voornaamheid. Maar steeds waart een meisje rond dat stiekem aan het schellekoord trekt en niet weet hoe snel ze weer naar buiten moet rennen, naar haar vriendjes. Een jonkvrouw die het liefst rovertje is.

Met de jaren raakte Louise sterk vergroeid met de borg. In 1948 verhuisde ze naar Gelderland, maar een kleine twintig jaar later kwam ze terug. Omdat de familie de financiële lasten steeds moeilijker kon opbrengen, verkocht ze de borg en het landgoed in 1972 aan de Gerrit van Houten Stichting. Die restaureerde het geheel grondig en gaf de borg een museale functie. Daarmee bleef, tot grote opluchting van Louise en haar zuster, de plek voor de toekomst behouden. Tegenwoordig voert de Stichting Landgoed Fraeylemaborg het beheer.

Eem noar ’t bos’ – het ligt veel Slochtenaren in de mond bestorven. Voor de Groningers elders in de provincie heet het landgoedpark ’t Slochterbos. Op deze doordeweekse zonnige herfstdag hoor je inderdaad voornamelijk Gronings om je heen. De bezoekers maken even een rondje over het vrij toegankelijke landgoed en drinken wat op het terras. Het park trekt jaarlijks 50 duizend bezoekers. Voor de borg en het koetshuis – waar wisselende exposities te zien zijn – ligt dit aantal op 32 duizend. Het grootste deel van hen komt nog altijd uit de provincie Groningen, maar de laatste jaren is het percentage bezoekers van buiten de provincie fors gegroeid. Tussen 2007 en 2010 lag dit gemiddeld op 29 procent. In de daaropvolgende vijf jaren steeg dat naar gemiddeld 44 procent. Wat in de cijfers uit het jaarverslag over 2016 opvalt, is de toename van Duitse bezoekers. Lag hun aantal in de jaren 2007-2015 gemiddeld op 1 procent, in 2016 kwam 4 procent van het totaal aantal bezoekers uit Duitsland.

Conservator Henny van Harten-Boers, die al 35 jaar voor het museum werkt, heeft niet direct een verklaring voor deze stijging. Zeker is dat de Facebookpagina goed bekeken wordt (zevenduizend likes), en eenmaal per jaar wordt in het Duitse grensgebied op 150 punten de Duitstalige Fraeylemafolder verspreid. Ook gaan er bij nieuwe exposities persberichten uit naar relevante organisaties in Duitsland. Dat zijn eenzijdig gerichte acties. ‘We zullen de komende jaren verbinding en samenwerking zoeken. Partijen hierin zijn onder meer de Rijksuniversiteit Groningen, de Noordelijke Lustwarande en andere musea, zowel in de regio als daarbuiten’, aldus Van Harten-Boers.

Dat de Fraeylemaborg zijn erfgoed niet op slot zet, bewijst hij al decennialang met zijn bijzondere exposities. Al in de jaren tachtig trok een expositie rond Willem van Oranje 60 duizend bezoekers. En neem nou de follies die sinds enige tijd in het park te zien zijn. Ze hebben op een ondeugende manier hun plekje veroverd. Vlak bij de ‘tweelingeik’ uit 1735 is de bus uit Kassel gestrand. Je ziet een kind ernaartoe rennen. Ze kruipt achter het stuur en speelt dat ze de buschauffeur is. Nee, ze spéélt niet buschauffeurtje, ze ís de buschauffeur.

Hier waait nog altijd de avontuurlijke geest van Louise.

Lütetsburg

Al sinds de zestiende eeuw is de Lütetsburg bij Norden het domicilie van een en dezelfde familie: Zu Inn- und Knyphausen. Waarmee allerminst gezegd is dat de ‘Knyphausens’ zich al die eeuwen lieten kluisteren aan het slot en Oost-Friesland. De biografie van dit geslacht kenmerkt zich eerder door een hang naar avontuur. Zo was Dodo (1583-1636) veldmaarschalk in dienst van de Zweedse koning tijdens de Dertigjarige Oorlog, en vocht Wilhelm (1716-1800) in 1776 aan de kant van de Britten tijdens de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog.

Andere telgen waren officier of luitenant in het Pruisische leger dat aantrad tegen Napoleon, en weer anderen bekleedden het ambt van staatsminister in Pruisische dienst of waren diplomaat in Amsterdam en Parijs. Ze zwierven, kortom, ver buiten hun geboortestreek. Er was één plek waar ze steeds weer terugkwamen: slot Lütetsburg.

Vele keren in zijn lange geschiedenis werd het slot geteisterd door rampen: roof en plundering tijdens de Saksische Vete in 1517, verwoesting tijdens de Dertigjarige Oorlog, vernietiging door brand in 1893, zware beschadiging door een luchtbombardement tijdens de Tweede Wereldoorlog – er vielen 120 bommen op het slot en het park. In 1956 legde een brand het slot opnieuw in de as. Alleen de vijftiendeeeuwse voorburcht en de zeventiende-eeuwse poorttoren bleven in de strijd gespaard. Het huidige kasteel met zijn vier vleugels dateert uit 1962.

De tegenwoordige eigenaar, graaf Tido zu Inn- und Knyphausen, kwam in 1978 als jongen van zes jaar op Lütetsburg wonen. Door de plotselinge dood van zijn kinderloze oudoom erfde zijn moeder het slot en van een stadsjongen uit Hildesheim – waar zijn vader een advocatenkantoor had – werd Tido een kleine slotprins. Hij woont er nu met zijn vrouw en vier kinderen.

De werkdagen van de graaf staan in het teken van het beheer van een grote onderneming. Die bevat naast het dertig hectare grote landgoed Lütetsburg, nog eens drieduizend hectare grond. Daarop vindt een breed spectrum van economische activiteiten plaats, gericht op landbouw, bosbouw, duurzame windenergie en recreatie. Maar pièce de résistance van de onderneming is het slotpark, dat een van de oudste en grootste Engelse landschapsparken van Noord-Duitsland is. Het is het levenswerk van graaf Edzard Mauritz (1748-1824), die na een tegenvallende carrière in het leger in 1776 naar Oost-Friesland terugkwam en in 1789, na de plotselinge dood van zijn oudste broer, Lütetsburg erfde.

Onder zijn bezielende leiding transformeerde tussen 1790 en 1824 de destijds al enigszins verwilderde baroktuin in een park in Engelse landschapsstijl, met slingerende paden, waterpartijen, heuvels en houten bruggetjes. Graaf Edzard Mauritz spaarde kosten noch moeite om zeldzame bloemen en planten uit Azië te importeren en scheepsladingen vol onbekende boomsoorten uit Amerika over te laten komen. De dood van zijn eerste vrouw in haar kraambed, en later de dood van zijn zeventienjarige dochter overschaduwden het leven van de graaf. Hij schiep zijn eigen sprookje: een romantische oase op de moerassige vlakte van Oost-Friesland. Een ‘wahre Schätze!’, schreef de Duitse romancier Theodor Fontane op 22 juli 1880 aan zijn vrouw.

Die schat ligt hier nog altijd en trekt jaarlijks 40 à 50 duizend bezoekers (tachtig procent komt van buiten Oost-Friesland, van wie twee procent uit Nederland). Wanneer in het voorjaar de 150 jaar oude rododendrons en de vele azalea’s in bloei staan, wandel je hier door een schilderij van Monet. Maar vandaag, een regenachtige dag in oktober, bestaat het decor uit een stille grijze wereld. Alleen klinkt soms even het doffe ploffen van de tamme kastanjes in het gras.

Na een kennismaking met graaf Tido Knyphausen en een gesprek met zijn medewerker Stefan Olbrich, komt er weer kleur in het verhaal. Zij vertellen over de opzienbarende geschiedenis van het slot. Al in de zestiende eeuw ving het gereformeerde vluchtelingen uit Nederland op, onder wie Filips van Marnix van Sint-Aldegonde, destijds de raadgever van Willem van Oranje. En toen na de Tweede Wereldoorlog de adel uit Oost-Duitsland verdreven werd, opende het slot zijn deuren voor een grote groep gevluchte familieleden.

Een ander opmerkelijke gebeurtenis was het bezoek van Otto van Bismarck in 1853. Die zocht op het slot steun voor zijn conservatief beleid, maar de toenmalige kasteelheer Carl Wilhelm Georg moest niet veel van hem hebben. Liever onderhield hij zich met de filosoof Arthur Schopenhauer of met de schrijver Theodor Fontane. Deze laatste schreef over de Knyphausens: ‘sie sind alle – namentlich die Gräfin – von großer Liebenswürdigkeit, einfach und natürlich, und in politischen Dingen ungeheuer “freiweg”.’

Een open venster op de wereld is Lütetsburg altijd geweest. In die geest beheert ook graaf Tido Knyphausen zijn onderneming. Mede daarom is hij nauw betrokken bij de Noordelijke Lustwarande. De graaf wil af van het ‘Kirchtumdenken’, het ieder voor zich opereren. Elkaar beter leren kennen, informatie en kennis uitwisselen, en samenwerken bij promotie en evenementen zijn de wensen en doelen.

Over de grenzen heen kijken – een échte Zu Inn- und Knyphausen, der Tido.

www.lustwarande.eu
www.fraeylemaborg.nl
www.schlosspark-luetetsburg.com

Dit artikel staat in NB#BesteBuren 2018.