Jan Mulder (1935) woont al zijn hele leven op dezelfde plek, op een boerderij in het hart van Anloo. Aan de ene zijde van de boerderij de kerk, aan de andere zijde het café. De brink met eiken vóór, en de es áchter de boerderij. Een beeld dat onveranderlijk is gebleven.
Jan was negen jaar toen zijn vader het tijd vond worden dat hij leerde koeien melken. De ene avond molk hij één koe, de volgende avond twee. Sindsdien is hij boer. ‘En’, zegt zijn vrouw Frouwkje, ‘Jan is altied weer bliede as de zundag veurbie is’.
Boer in hart en nieren. In 1966 nam hij het bedrijf over van zijn ouders. Precies in dat jaar kwam Staatsbosbeheer met een plan: tweeduizend hectare landbouwgrond in het gebied van de Drentsche Aa omzetten in natuur.
Bij de boeren sloeg dit nieuws in als een bom. Niet alleen was het een gewaagd plan – de landbouw stond in die tijd in het teken van slechts één doel: het land productiever maken. Ook had Staatsbosbeheer het hele idee in het geheim uitgewerkt – zonder overleg met de boeren. ‘Over ons, zonder ons en langs ons’, vatte een van de landbouwvoormannen destijds de gevoelens samen.
De sfeer tussen Staatsbosbeheer en de boeren schijnt in die tijd grimmig geweest te zijn. Maar vijftig jaar later herinnert Jan zich daar niet veel meer van. De commotie bedaarde ook al gauw toen bleek dat Staatsbosbeheer een goede prijs wilde betalen voor de gronden. De familie Mulder bezat toen anderhalve hectare bij het Gasterense diep. Dit diep liep als een ‘streep’ van ongeveer driehonderd meter tussen twee percelen van de familie Mulder door. ‘Het land was daar zó week dat je er zo doorheen zakte. We moesten het diep zelf schoonhouden en we waren voortdurend greppels aan het graven om het land te ontwateren. Dat begon donders te vervelen.’
Voor het onkruid, de wilde grassen en planten die hier groeiden, hadden de boeren zo hun eigen namen: Fluus, Luus, Flitter en Flappers, Bent, Sèk, Bam, Robol. Jan en veel andere boeren grepen met beide handen het aanbod aan van Staatsbosbeheer om voor dit ‘hondenland’ een prijs te betalen die hoger lag dan de agrarische waarde. Met de aankoop van de beekdalgronden zette Staatsbosbeheer de eerste stap naar de bescherming van een uniek landschap: het beek- en esdorpenlandschap van de Drentsche Aa, tegenwoordig een Nationaal Landschap, een ‘arcadisch pronkstuk’ van 34 duizend hectare. Voor boeren met grootse plannen is dit geen geschikt gebied; uitbreiden is zo goed als onmogelijk. Maar in de ratrace van schaalvergroting hoeft Jan niet meer mee. Hij heeft genoeg aan de twintig hectare.
‘Kom,’ zegt Jan, terwijl hij uit zijn stoel opspringt, ‘we gaan een tochtje maken.’ Kwiek bestijgt hij de tractor en kijkt zorgzaam toe of het mij lukt de hoge treden te nemen. Het is zeker dertig jaar geleden dat ik op een tractor zat, de Massey Ferguson 133 van mijn vader. Maar ik herken de geur, het geluid, het machtige gevoel van de hoge zit, toch zeker anderhalve meter boven de grond.
Langs de zandweg over de es rijden we Anloo uit. In het bos zet hij het voertuig stil. Even later lopen we over een zwerfkeienpaadje naar het verzetsmonument, dat herinnert aan een drama dat zich hier in de laatste dagen van de oorlog heeft afgespeeld. Terwijl de geallieerde parachutisten al naar beneden kwamen, zagen de Duitsers nog kans om in de vroege ochtend van 8 april 1945 tien mensen vanuit het beruchte Scholtenhuis in Groningen hiernaartoe te brengen, om hen vervolgens te martelen en te vermoorden. Korte tijd later werden de verminkte lichamen gevonden in het onderduikershol.
Schuldig landschap, noemde Armando dit, want het landschap heeft de verschrikkingen zien gebeuren, maar trok zich er niets van aan. Het werd gewoon weer lente.
Als we terugrijden in de late herfstzon zegt Jan: ‘Tóch is het mooi.’
Schaamteloos mooi.
Dit artikel staat in NB#1 2018