De wadplaten en droogvallende zeebodem ten oosten van Vlieland zijn essentieel omdat de natuur er kan rusten en foerageren. Maar mede door de delfstoffenwinning dreigen ze binnen afzienbare tijd te verzuipen.

‘Dit is het hart van Frisia’, zegt Jeroen Jansen, omgevingsmanager van het zoutwinnings­bedrijf. Boven in de hoogste toren op het bedrijfsterrein in de Harlinger haven is het altijd heter dan op de warmste zomerdag. Je ziet de toppen van drie grote ketels, enkele tientallen meters hoog. Het zout bedekt alle buizen en relingen met een laagje wit waarin soms opzichtig en dan weer bedekt namen en binnenpretjes zijn getekend.

Sinds september 2020 wint Frisia natriumchloride uit een diepe aardlaag onder de Waddenzee. Het dochterbedrijf van de Duitse multinational K+S krijgt daar in 2014 de vergunning voor als zijn werkzaamheden op het land boven Harlingen te veel bodemdaling veroorzaken en tot wateroverlast leiden. De vergunning loopt tot 2051 of tot er een bodemdaling van 92 centimeter is bereikt.
Op het terrein van Frisia gaat warm water door een drukregelaar de grond in. Enkele kilometers uit de kust, op drie kilometer diepte, lost het water een zoutlaag op en laat het een caverne achter. Vervolgens haalt Frisia de zoutslurrie naar boven, reinigt die en laat het slib in de grote ketels inkoken tot de gewenste droogte.
Het leeuwendeel van het zout gaat naar de chemische en plasticindustrie, als grondstof voor natronloog en kunststoffen als pvc en pur. ‘Met zout kun je alles maken’, zegt Jansen met een klap op tafel. Van wat overblijft maakt Frisia tafelzout, pekelzout, likstenen of in een gladde winter strooizout. ‘Daar is het eigenlijk te mooi voor, ons zout is heel puur’, verontschuldigt Jansen zich voor dat laatste.

Verdrinking

In een rapport dat afgelopen zomer de Tweede Kamer bereikte, zet een adviescommissie van Waddenzeeonderzoekers vraagtekens bij de zoutwinning en de huidige monitoring. De zoutwinning veroorzaakt bodemdaling, zoveel was al duidelijk toen ze van start ging, maar de overheid achtte dat ongevaarlijk omdat de Waddenzee door de constante aanwas van nieuw zand de daling zou compenseren. De monitoring is in handen van Frisia zelf, al controleert een auditcommissie die jaarlijks.
Dat zogenoemde meegroeivermogen van de Waddenzee blijkt nu, volgens de commissie, niet conservatief genoeg te zijn ingeschat. Voor het gebied tussen Vlieland, Harlingen en Terschelling, de zogeheten komberging Vlie, bestaat een kans op verdrinking door de delfstoffenwinning in combinatie met de zeespiegelstijging. De wadplaten en droogvallende zeebodem nemen dan af in omvang en hoogte, waardoor de natuur er niet meer kan rusten en foerageren.
Het rapport is ook kritisch op de mate waarin het mijnbouwbedrijf de effecten op vogels en bodemleven monitort. Zo zou het de data uit het bestaande SIBES-meetprogramma niet hebben meegenomen. SIBES is het bemonsteringsprogramma in de Waddenzee met 4.500 meetpunten. Het NIOZ brengt daarmee de samenstelling van de bodem in kaart en het bodemleven, de voedingsbron voor vogels.
Volgens hoogleraar trekvogelecologie Theunis Piersma is het SIBES-programma belangrijk omdat het Waddenzeebreed is. Daardoor kun je lokale veranderingen afzetten tegen ontwikkelingen in de rest van het gebied en preciezer zeggen of een verandering in het gedrag of de populatieomvang van een soort een lokale oorzaak heeft of niet. ‘Ik begrijp er niets van’, zegt Piersma. ‘Als je de SIBES-data er niet bijhaalt, ben je niet integer aan de gang.’
De monitoring heeft daardoor onder andere onvoldoende zicht op de veranderingen in de samenstelling van het sediment, aldus het rapport. Het zand dat de bodemdaling compenseert, komt uiteindelijk van de Noordzeekant van de eilanden. Omdat het Nederlandse kustbe­leid erop is gericht de kustlijn vast te houden, wordt er jaarlijks zand opgespoten. Maar zand is niet hetzelfde als de slibbige grond die op de wadplaten en de bodem ligt. ‘De vraag is vervolgens ook wie de analyses doet’, aldus Piersma.
Volgens Jansen klopt het adviesrapport niet volledig en maakt Frisia wel gedeeltelijk gebruik van SIBES, namelijk voor de bodemdata. Voor het algemene gebruik van de gegevens van SIBES zou het NIOZ volgens hem een voor Frisia te hoge prijs vragen. Omdat de NAM én de overheid het programma bekostigen, zou die laatste de data vrij beschikbaar moeten stellen voor de zoutwinnaars en andere vergunninghouders. Ook over de rest van het rapport is Jansen niet te spreken. ‘De adviescommissie heeft Frisia niet gevraagd voor input.’

Hand-aan-de-kraan

Terwijl de zoutwinning onder de Waddenzee al een jaar draait, zijn er nog veel onzekerheden over de schadelijke effecten. Wanneer is er te veel twijfel om nog door te gaan? De vergunning van Frisia is gegeven volgens het hand-aan-de-kraan-principe. Dat betekent dat als er wetenschappelijk gezien redelijkerwijs twijfel is over het optreden van schadelijke effecten voor de Waddennatuur, de zoutwinning eerder ophoudt of stopt.
Maar een hanteerbare definitie van ‘redelijke twijfel’ ontbreekt, concludeert de commissie. Volgens minister Stef Blok is de grens na dit rapport niet bereikt. Hij heeft Deltares gevraagd voor een nieuw onderzoek en laat de winning doorgaan, omdat de effecten op de korte termijn geen rol zouden spelen. De Waddenvereniging vindt dat onbegrijpelijk. ‘In de vergunning staat dat als er twijfel is, de zoutwinning niet doorgaat’, zegt projectmedewerker Frank Petersen. ‘Dit zou toch die twijfel moeten zijn?’ Volgens hem is te onzeker hoe de zeespiegel gaat stijgen. ‘Klimaatverandering is niet voorspelbaar. Als je wilt dat de Waddenzee intact blijft, moet je elke grote verstoring weren.’
Volgens Jansen is het niet aan een externe commissie of natuurorganisaties om te bepalen of er wel of geen redelijke twijfel bestaat, maar aan de auditcommissie. ‘Na de rapportage (van het mijnbouwbedrijf, red.) vraagt de minister een auditcommissie, waarin wetenschappers zitting hebben, die te controleren.
Zodoende krijgt de minister antwoord op de vraag of er sprake is van wetenschappelijke twijfel of niet.’
Piersma vindt die procedure onvoldoende onafhankelijk en gedegen. ‘De grote vraag is hier wie de analyses doet. Dat móét de overheid door onafhankelijke wetenschappelijke partijen laten doen zoals het NIOZ of de Rijksuniversiteit Groningen. De basis van de beslissingen moeten geen interne rapporten zijn, maar openbare en door derden gecontroleerde wetenschappelijke artikelen. En ja, dat wetenschappelijke werk is nu eenmaal duur.’

Liever luisteren?

Tjesse Riemersma leest dit artikel aan je voor. Vind het hier.