Op zichzelf is er niets mis met visvangst en -consumptie, met dieren houden en slachten, met ingrijpen in het landschap, vinden zelfs natuurbeschermers. Ten onrechte, meent filosoof en Nb-eindredacteur Maarten Meester.

‘Vissers zijn de oudste gebruikers van de zee en daarom moet er echte samenwerking met hen zijn indien windmolenparken op zee worden gebouwd.’

Aldus sprak onlangs Peter van Dalen, Europarlementariër van de ChristenUnie.
Als filosoof kijk ik met verbazing naar het stellige ‘en daarom’. Vallen er geen radicaal andere conclusies te trekken uit de premisse dat vissers ‘de oudste gebruikers van de zee’ zijn? Denk aan: en daarom wordt het nu tijd dat zij vissen en andere zeebewoners eindelijk eens met rust laten.

Daarbij betwijfel ik als eerstejaars student milieu-natuurwetenschappen of de premisse zelf wel klopt. Vissers ‘de oudste gebruikers van de zee’? Volgens mijn studieboek is het leven op aarde hoogstwaarschijnlijk in water ontstaan. In de beginjaren van onze planeet, vanaf 4,6 miljard jaar geleden, bereikte de ultraviolette straling van de zon namelijk ongefilterd de aarde. Die straling zou aminozuren en eiwitten – essentieel voor leven – direct hebben vernietigd. Maar in water was beneden de tien meter die straling niet schadelijk meer. De oudste fossielen, van 3,5 miljard jaar terug, stammen dan ook allemaal van organismen die in het water hebben geleefd.

Van later, uit de Cambrische explosie van 541 miljoen jaar geleden, zijn er enorm veel fossielen gevonden van ongewervelde zeedieren. Van nog later, 485 miljoen jaar geleden, dateren de eerste fossielen van vissen. Pas onvergelijkbaar veel later duiken Van Dalens vissers op: 4 miljoen jaar geleden voor wie soepel rekent (de eerste mensachtigen) en 300 duizend geleden voor wie iets strenger is (homo sapiens). Saillant detail: zonder die eerdere gebruikers van de zee hadden de vissers letterlijk geen leven gehad. Want chorofylhoudende organismen als algen en bacteriën hebben door fotosynthese zuurstof in de atmosfeer gebracht.

Nu kan ik Van Dalens woorden bagatelliseren. Wat valt er ook te verwachten van een christen-politicus? Ik kan wijzen op Genesis 1, 26:

‘God zei: “Laten wij mensen maken die ons evenbeeld zijn, die op ons lijken; zij moeten heerschappij voeren over de vissen van de zee en de vogels van de hemel, over het vee, over de hele aarde en over alles wat daarop rondkruipt.”’

Maar daarmee zou ik van christenen te veel de uitzondering maken, terwijl Van Dalens antropomorfisme eerder de regel is. Het idee voor dit essay ontstond nota bene tijdens een redactievergadering van Noorderbreedte over participatie, het oorspronkelijke thema van dit nummer. Mijn mederedacteuren kwamen allemaal met voorstellen voor artikelen over participatie door mensen. Hebben niet-mensen dan geen belangen?, vroeg ik. Goed punt, vonden mijn mede-redacteuren. Daarna hebben we het thema aangepast: Iedereen doet mee. Maar de vraag blijft grotendeels hetzelfde: wie of wat behoort tot dat ‘iedereen’? En in hoeverre moeten de verschillende belangen van de verschillende leden van dat ‘iedereen’ dan meetellen? En hoe wegen we die tegen elkaar af?

In dit essay verdedig ik de stelling dat de belangen van mensen en niet-mensen in principe even zwaar moeten meetellen, en dat mensen en niet-mensen in principe gelijke rechten moeten hebben. Daarmee bekritiseer ik ook veel mensen en organisaties die zichzelf als milieubeschermers en natuur­vrienden zien – Noorderbreedte incluis. Als eindredacteur van dit tijdschrift heb ik veel artikelen voorbij zien komen waarvan de auteurs voetstoots aannemen dat er op zich­zelf niets mis is met visvangst en -consumptie, met dieren houden en slachten, met ingrijpen in het landschap.
Om dit grote onderwerp iets beter behap­baar te maken, behandel ik het aan de hand van een concrete casus. Om te voorkomen dat lezers denken dat ik een verborgen antichristelijke agenda heb, én om te laten zien hoe wijdverspreid het antropomorfisme is, kies ik een milieuwetenschapper als voor­beeld. Om voor gezonde zelfkritiek te zorgen, kies ik een voorbeeld uit Noorderbreedte zelf.

‘Vindt ze het niet zielig dat steeds die lieve kleintjes de pineut zijn?’

Die vraag kreeg universitair docent milieukunde Sanderine Nonhebel voorgelegd in het vorige nummer – Nonhebel houdt namelijk op de oude boerderij waar ze woont schapen en eet die op. De universitair docent antwoordde:

‘Op een gegeven moment wordt het tuig, hoor. Vooral die rammen worden groot en sterk. Die zetten je klem tegen het hek, als ze daar zin in hebben. Dan is het wel: hallo, ik ben de baas hier. En dat betekent dat jij naar de slacht gaat.’

Drie zaken vallen mij op. Eén, Nonhebel suggereert dat er sprake is van redelijk overleg of in elk geval een impliciete deal (‘Dan is het wel: …’). Twee, zij legt de verant­woordelijkheid bij de schapen: wie zich als tuig gedraagt, moet niet zeuren wanneer hij of zij eindigt als gehakt, schijf of lamsbout (in die vormen krijgt de universitair docent haar schapen weer terug van de slager). En drie, Nonhebel ziet zichzelf als de baas.
Probeer dit nu eens vanuit de schapen te bekijken. Ten eerste is deze dieren nooit iets gevraagd: Nonhebel heeft eenzijdig besloten schapen te gaan houden, schapen te laten dekken en schapen op te eten. Ten tweede lees ik in het Nb-artikel niets over een specifieke afspraak die de universitair docent en de schapen hebben gemaakt: jullie gaan niet naar de slacht, tenzij jullie je misdragen. Ten derde kan ik nergens uit opmaken dat de schapen en Nonhebel in goed overleg hebben besloten wie de leiding krijgt.

Maar moet dat dan allemaal? Misschien niet als je, zoals sommige christenen, aanneemt dat de mens ‘de heerschappij voert’. Maar kun je dat blijven aannemen als je wetenschap serieus neemt? Als je aanneemt dat mensen en niet-mensen voortkomen uit oerknal en evolutie?
Het tegenargument ligt voor de hand: God zorgt voor normen en waarden, voor een ordening, voor een doel van de schepping. Maar de evolutietheorie leert dat er alleen een voortdurend proces is. Mutaties die slechter aangepast zijn aan de omgeving overleven korter; mutaties die beter aangepast zijn aan de omgeving overleven langer. Een doel ontbreekt, net zoals normen en waarden ontbreken. God heeft de mens dan niet de heerschappij gegeven, maar als de mens zichzelf naar boven heeft gevochten is dat even goed, of zelfs beter. Alles wat er is, is de strijd om te overleven, en in die strijd is alles geoorloofd.

Toch valt dit tegenargument eenvoudig te weerleggen. Pak de portemonnee van mensen die het bovenstaande beweren, breek met een hamer een voor een al hun vingers tot ze je hun pincodes geven. Dan blijkt al snel dat zij toch niet alles geoorloofd vinden. Met andere woorden: in de praktijk houden mensen er wel degelijk bepaalde normen en waarden op na.

Ja, maar die normen en waarden gelden dan toch alleen voor mensen onderling? Ook dit klopt niet in de praktijk. Zo zetten natuur- en milieubeschermers zich in voor niet-mensen omdat ze vinden dat er iets het beschermen waard is. Deels komt dat voort uit eigenbelang: als mensen te veel niet-mensen vernietigen, brengen ze ook hun eigen voortbestaan in gevaar. Deels ligt daarachter het idee dat er ook los daarvan normen en waarden gelden voor de omgang met niet-mensen. Zo wilde Nonhebel haar overtollige schapen in eerste instantie aan een veehandelaar meegeven, maar

‘Dat voelde meteen al niet goed. De veehandel is niet leuk, mensen gaan er niet fatsoenlijk met dieren om.’

Goed, maar dan kunnen er toch nog andere normen en waarden voor mensen gelden dan voor niet-mensen? Waarom zou dat zo zijn? vraag ik dan. Als iemand wil beschikken over het bestaan van een ander, of dat nu een mens of een niet-mens is, moet zij met verdomd goede argumenten duidelijk maken waar zij dat recht vandaan haalt. Daarmee vallen de gebruikelijke argumenten af. Neem ‘mensen zijn intelligent(er)’. Mogen apen dan verstandelijk beperkte mensen eten, als die apen een hoger IQ hebben? En waarom zou überhaupt een intelligentere soort mogen beschikken over niet of minder intelligente soorten? Dat laatste bezwaar geldt ook voor andere standaard argumenten. Mensen kiezen iets wat typisch zou zijn voor hun eigen soort (bewustzijn of cultuur) en beredeneren op basis daarvan dat zij boven andere soorten staan. Zo zou je ook kunnen beredeneren dat vogels boven mensen staan omdat zij beter vliegen of vissen boven mensen omdat ze beter zwemmen.

Als iemand wil beschikken over het bestaan van een ander moet zij met verdomd goede argumenten duidelijk maken waar zij dat recht vandaan haalt

Maar vergeet ik niet een ethische basisregel: ought implies can? We mogen pas van mensen verwachten dat zij zich aan bepaalde normen en waarden houden als zij dat ook kunnen. Mijn stelling lijkt het onmogelijke te vragen. Stel dat de belangen van mensen en niet-mensen echt even zwaar meetellen en dat mensen en niet-mensen gelijke rechten krijgen. Mogen wij mensen dan onze tanden niet meer poetsen omdat we daarmee bacteriën verjagen? Geen groenten meer eten omdat we daarmee de lichamelijke integriteit van planten aantasten? Als we met alles en iedereen rekening moeten houden, maken we ons eigen leven onmogelijk.

Tja, de crux zit in de woorden ‘in principe’ die ik gebruikte; afhankelijk van de situatie krijgt de algemene regel een specifieke invulling. Terug naar de docent milieukunde en haar schapen. Moet zij schapenvlees eten of zijn er alternatieven beschikbaar die voor minder schade (zoals schapenleed) zorgen? Ja, die zijn er: veganistisch voedsel. Betekent dat dan dat mensen nooit vlees mogen eten? Nee, als ik ethiek doceer, vertel ik vaak dat ik in een noodgeval mijn eigen vrouw zou opeten – of haar mij zou laten opeten, afhankelijk van wie de grootste overlevingskans heeft. Nood breekt wetten.

Nu weet ik dat de woorden ‘in principe’ bijzonder riskant zijn; in plaats van op de regel vestigen ze de aandacht op de uitzondering. Denk aan: ‘In principe doe ik alles op de fiets, maar voor afstanden boven de twintig kilometer pak ik de auto.’
Ik heb nog zeker tien essays nodig om duidelijk te maken wat het ‘in principe’ in de praktijk wél moet betekenen. Wel kan ik hier wijzen op boeken die mij geïnspireerd hebben: Zoopolis van Sue Donaldson en Will Kymlicka, Face à Gaïa van Bruno Latour (vertaald als Oog in oog met Gaia), Character and Environment van Ronald Sandler.

Verder kan ik enkele vuistregels geven. Ik hoop dat die iets concreter maken wat het betekent dat de belangen van mensen en niet-mensen in principe even zwaar moeten meetellen, en dat mensen en niet-mensen in principe gelijke rechten moeten hebben.

1 Wees een egel

Houd er bij de uitleg van het ‘in principe’ rekening mee dat de aarde een beperkte capaciteit heeft. Mensen en niet-mensen kunnen alleen een goed leven leiden als niemand een onevenredig deel van die capaciteit voor zichzelf opeist. Probeer daarom in je privéleven je ecologische voetafdruk ruim onder de één aarde te houden. Voer professioneel plannen alleen uit als er in de wetenschap consensus bestaat dat die niet voor onnodige milieuschade zorgen. Ver­onderstel daarbij niet dat schade wel valt te compenseren. Als iets mij als beginnend stu­dent milieu-natuurwetenschappen met ontzag vervult, is het de tijdschaal van miljarden jaren waarin het precaire evenwicht is ontstaan dat leven op aarde mogelijk maakt. Denk aan het verhaal over het ontstaan van leven en de rol van zuurstof daarin. Neem daarom een voor­beeld aan de egel. Want hoe doen egeltjes het? Heel voorzichtig.

2 Wees geen sprinkhaan

Soms proberen mensen mijn stelling onderuit te halen met een reductio ad absurdum. Als die stelling klopt moeten we bacteriën stem­recht geven… Dan moeten we sprinkhanen moreel veroordelen omdat ze onvoldoende rekening houden met de belangen van andere soorten…
Maar het ‘in principe’ houdt ook in dat we denken vanuit relevante verschillen. Anders dan mensen kunnen bacteriën niet praten en hebben ze geen besef van democratie. Anders dan mensen kunnen sprinkhanen de gevolgen van hun daden niet overzien en kunnen ze niet op andere manieren in hun behoeften voor­zien. Sprinkhanen kun je het niet kwalijk ne­men als ze de aarde plunderen, mensen wel.