Eenmaal ontdekt is Wall House #2 niet meer te missen, maar om eerlijk te zijn ben ik er jarenlang pontificaal voorbij gefietst op weg naar het Paterswoldsemeer. ‘De architectuur kan nou eenmaal niet concurreren met de schoonheid van de natuur’, stelt Gea Schenk, programmeur van deze dependance van het Groninger Museum.
Wall House #2 bestaat uit een grijze muur waaraan vier pastelgekleurde blokken zijn bevestigd. De Amerikaanse architect John Hejduk ontwierp verschillende Wall Houses, die hij wilde laten bouwen in de Amerikaanse staat Connecticut. Maar alleen nummer twee werd gerealiseerd, niet in Connecticut, maar aan het Hoornsemeer in de stad Groningen.
Tijdens een bezoek verzamelde ik de moed om Schenk te vragen of ik het een dagje voor mezelf mocht hebben. Niet alleen omdat het leuk is om te verblijven in een mooi gebouw, maar in het bijzonder omdat, eenmaal binnen, de omgeving verrassend levendig en direct voelt. Het mocht en zo zat ik dan op een zonnige herfstvrijdag te schrijven in Wall House #2.
Van binnen naar buiten
Wall House is een woonexperiment, stelde Olof van der Wal, toen projectleider bij Platform GRAS, in 2003. De scheiding tussen publiek en privaat staat op het spel; de buitenwereld kan even goed de resident van het Wall House bekijken als dat de resident de buitenwereld waarneemt. Ik wil daaraan toevoegen dat Wall House #2 ook een ecologisch experiment is. De unieke vormgeving van het gebouw nodigt namelijk uit tot nadenken over de positie van de mens als resident van de omgeving.
Hejduk stelde dat het basisprobleem van de mens is om een plek te leren bewonen. Educatie of overheidsregulering reiken ons hiervoor geen handvatten aan. Wonen is volgens Hejduk daardoor het constante testen van iemands (on)vermogen om zich te verhouden tot een omgeving of verblijfplaats.
Wall House #2 is ontworpen met de gedachte dat de bewoner altijd maar een muur verwijderd is van de buitenwereld. Hejduk had de intentie dat de bewoner vanuit het huis over het rivierrijke landschap van Connecticut zou uitkijken. In plaats daarvan verbindt het huis ons nu met het Hoornsemeer.
Vanuit een comfortabele stoel bij het laag uitgesneden raam van de begane grond kijk ik uit over het landschap: het meer, de bomenrij in de verte, het riet voor de brug waar altijd ganzen lijken rond te scharrelen en helemaal links een rij huizen. Een buslading ouderen wandelt voorbij en maakt foto’s van het gebouw, wellicht van mij. Om de wandelaars te plagen maak ik van achter het raam ook een foto van hen. Woonexperiment!
Maar terwijl ik daar een tijdje zit, verandert de omgeving. Langzaam lost mijn besef van binnen en buiten op. Vanuit mijn ooghoek zie ik het gras dat het Wall House omringt, bewegen op de wind. De schitteringen van het water reflecteren op de binnenmuren en als er wolken voor de zon bewegen, zie ik mijn eigen gezicht zweven boven het Hoornsemeer.
De afgeronde hoeken en de manier waarop de ramen geplaatst zijn, dragen allemaal bij aan mijn onverwachte ervaring: voor het eerst voelt het alsof een gebouw echt onderdeel is van het landschap.
Van buiten naar binnen
De functie van een huis, als onderdak, is om ons te beschermen tegen de buitenwereld. Gebouwen zijn hiermee afgesloten ruimtes die ons verwijderen uit het landschap. Die ervaring is geheel anders in het Wall House: het gebouw neemt het landschap op, net zoals het gebouw in het landschap opgenomen wordt.
Dit herinnert mij aan iets waarover ik tijdens mijn studie antropologie las, de gedachte dat de mens onderdeel uitmaakt van een groter geheel: de omgeving. De Britse antropoloog Tim Ingold noemt dit ‘the dwelling perspective’, waarmee hij stelt dat het landschap een constante interactie is tussen de omgeving en de activiteit die zich erin afspeelt. Met dit concept zet hij zich af tegen het idee dat het landschap een leegte is waarin de mens zijn bouwwerken kan plaatsen. In plaats daarvan stelt Ingold dat het landschap invloed uitoefent op hoe wij omgaan met het landschap en daarmee hoe wij erin bouwen. Denk aan de typische rode kleur van Zweedse huizen, waarvoor de verf gewonnen wordt uit de omliggende kopermijnen. Of huizen op palen als reactie op gebieden met wisselende waterstanden. Wij worden daarom volgens Ingold gevormd door onze omgeving en tegelijkertijd geven wij de omgeving vorm.
Hoewel Tim Ingold en John Hejduk elkaar waarschijnlijk nooit ontmoet hebben, vloeien hun ideeën in elkaar over. De architect moet volgens Hejduk een gevoel van een plek overbrengen. Hejduk probeerde de omgeving te betrekken in zijn werk en leek zich af te vragen of de mens zich kon verbinden met de omgeving door middel van wonen. Zijn theoretisch ontworpen Wall Houses zijn een manier om anders te kijken naar de omgeving. Ze bieden de mogelijkheid om een ervaring te bezitten in het landschap die je enkel krijgt door er te verblijven en je er actief mee te engageren. Een gebouw als lens om de omgeving waar te nemen.
Ingold vergelijkt de omgeving met een verhaal. In de omgeving liggen activiteiten besloten, zowel geologische als culturele, die samen het verhaal vertellen van die plek. De analogie van de omgeving als een verhaal is volgens Ingold een manier om aandacht te vestigen op de wereld. Wat wij waarnemen als het landschap is het resultaat van een gedeelde geschiedenis van de omgeving en alles wat zich daarin heeft afgespeeld. Het landschap als verhaal verbindt de mens met de omgeving door een gevoeligheid te ontwikkelen voor de activiteiten die erin besloten liggen.
Een dag verblijven in Wall House #2 voelde als een belichaamd inkijkje in Ingold’s dwelling perspective: een manier van kijken naar de omgeving, waarin de mens en diens handelingen deel uitmaken van een ecologie. Deel zijn van het landschap.