De wereld van exoten is rommelig en ingewikkeld. Over de wolf hoor ik mensen soms verkondigen dat ze die een ongewenste exoot vinden, over de fazant dat ze die steeds meer missen. Vreemd, want de wolf is van oorsprong inheems en werd hier door de Nederlandse bevolking uitgeroeid. En Vogelbescherming noemt de fazant op haar website weliswaar een beschermde inheemse diersoort, maar dat klopt eigenlijk niet. De Romeinen hebben het hoen rond het begin van de jaartelling naar West-Europa gehaald. Daarvoor leefde de fazant enkel in het gebied tussen de Kaukasus en Zuidoost-Azië.
Vraag het een geleerde en die vertelt je dat een exoot een organisme is dat door toedoen van de mens is terechtgekomen op een plek waar hij in de historische tijd (het holoceen) van nature niet voorkomt. Nederlanders hadden daar, na de Romeinen, bij de fazant ook een aandeel in. Ze zetten in het verleden rond de kerstdagen massaal gefokte fazanten uit, om die daarna weer af te schieten voor de kerstdis. Vele ontsnapten aan het geweer en wisten zich te vestigen.
Of iets een exoot is, hangt dus af van zijn geschiedenis. Wat zo’n nieuwe soort in zijn nieuwe leefgebied vervolgens veroorzaakt, varieert enorm. Dat bepaalt vaak weer of we ons wel of niet opwinden over een exoot. Afgezien van die ene fanatieke vogelaar die de fazant weigert te turven op zijn soortenlijstje, maakt geen mens zich er bijvoorbeeld nog druk over dat het hoen hier niet hoort.
Wel is er veel aandacht voor de exoten die de inheemse planten en dieren mogelijk bedreigen. De Amerikaanse vogelkers, watercrassula, de wasbeerhond: zulke ‘invasieve’ exoten zijn sterker, kunnen zich beter aanpassen of hebben simpelweg nog geen natuurlijke vijanden en verdringen zo de oorspronkelijke soorten.
‘Gewilde’ exoten
Er zijn daarentegen ook ‘gewilde’ exoten, vaak de dieren en planten die je net als de fazant kunt eten, soms soorten die om een andere reden geliefd zijn. Het konijn, vanuit Zuid-Europa eveneens als voedselbron door de Romeinen naar Nederland gebracht, is inmiddels goed ingeburgerd. Natuurbeheerders beschouwen het zelfs als onmisbaar in het beheer van de duingebieden, want zonder deze haasachtige wordt het duin een bos. Er zijn zelfs herintroductieplannen omdat een aantal opeenvolgende virussen de populatie heeft gedecimeerd. Inmiddels staat het konijn op de rode lijst van bedreigde diersoorten.
Als we overstappen naar de plantenwereld wordt onze verhouding met exoten helemaal ondoorgrondelijk. Bijna een derde van de in Nederland als wild bestempelde planten is een exoot. De meeste daarvan zijn niet bedreigend voor de inheemse flora en veroveren vrij geruisloos een plekje. Sommige soorten zijn wat minder vriendelijk.
In de eerste helft van de achttiende eeuw nam Philipp Franz von Siebold de nu door velen verfoeide Japanse duizendknoop uit Japan mee naar Nederland. Vanuit zijn kwekerij in Leiden verspreidde de plant zich hoogstwaarschijnlijk door heel Europa. De duizendknoop vermeerdert zich razendsnel via wortelstokken en verdringt zo in grote gebieden de natuurlijke vegetatie.
Er zijn waarschijnlijk al miljoenen euro’s besteed om de plant uit te roeien, maar wie een blik op de soortkaart van de Verspreidingsatlas werpt, ziet dat het een verloren strijd is. De plant is simpelweg niet te stoppen. Wilde zwijnen schijnen er raad mee te weten, maar deze inheemse diersoort is op veel plekken zelf niet welkom.
De duizendknoop heeft ook voordelen. De plant zuivert vergiftigde grond en je schijnt de jonge scheuten prima te kunnen eten. Ze lijken qua smaak op rabarber. In Nederland staat de wildplukcultuur helaas pas sinds kort in de belangstelling. Liever kopen we een potje rabarber in de supermarkt.
We zien exoten in onze voedselvoorziening zelden als een probleem terwijl ze wél een groot deel van ons landoppervlak bedekken. De teelt van aardappelen en mais, twee exoten bij uitstek, is bijvoorbeeld niet meteen bevorderend voor de biodiversiteit. Op een handvol natuurliefhebbers na vraagt niemand zich af of het wel verstandig is om deze exoten zoveel ruimte te geven.
De wereld van de exoten is kort gezegd niet eenvoudig. Niet iedere exoot betekent slecht nieuws en de redenen waarom we van ze houden lopen sterk uiteen. Bovendien zetten ze ons denken op verschillende manieren op de kop.
In zijn boeken Briljant groen en Reizend groen keert de Italiaanse professor Stefano Mancuso op magistrale wijze het menselijke denken over ‘domme’ planten om. Wij mensen gebruiken weliswaar planten, maar planten gebruiken ons net zo goed om zich over de wereld te verspreiden. Sneller dan via de mens gaat dat niet! En als je de mens net als al het andere leven op aarde als natuur beschouwt, bestaan er geen exoten. Planten zijn hier dan immers ook op natuurlijke wijze gekomen.
Alarmistische beleidstaal
Om grip op de zaak te krijgen, proberen overheden regels op te stellen over exoten. Op de Unielijst staan soorten die de EU als invasief beschouwt of waarvan ze de schadelijkheid nader onderzocht wil hebben. Elk EU-land laat daar vervolgens weer zijn eigen strategie op los. En sinds de decentralisering van het beleid naar de provincies, gaan de provincies er ook weer verschillend mee om. Het woord ‘onderzoek’ wordt daardoor al snel vervangen door ‘koste wat het kost bestrijden’.
Zo toont de provincie Drenthe zich in het Flora- en faunabeleidsplan uit 2014 nog vrij mild. Het woord ‘exoten’ komt slechts zeven keer voor. Verder lezen we: ‘Sommige soorten zijn in Europa, Nederland of Drenthe al volledig ingeburgerd. Deze soorten benaderen we in ons beleid precies als inheemse soorten, ze worden niet bestreden enkel omdat ze exoten zijn.’ Dat lijken wijze woorden.
In april 2022 heeft de provincie dit beleid herzien. In het nieuwe Uitvoeringsplan Flora en Fauna duikt het woord ‘exoten’ nu 55 keer op. De toon is een stuk meer alarmistisch: ‘In de EU-exotenverordening is bepaald dat de invasieve exoten van de Unielijst, binnen drie maanden na de melding door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), volledig en permanent verwijderd moeten worden door de provincie.’
Het beleidsstuk maakt onderscheid tussen nieuwe en gevestigde exotische soorten en geeft van elke soort op de lijst een zogenaamd ambitieniveau aan. Dat niveau komt voort uit afspraken tussen Nederland, Duitsland, België en Luxemburg, maar de provincies brengen nuances aan in de aanpak. Daarin zijn er twee smaken: verwijderen of beheersen.
Bij de categorie verwijderen staan twee soorten zoogdieren die bepaald niet nieuw zijn in Nederland, noch in de buurlanden: wasbeer en wasbeerhond. Heeft het wel zin en is het geen weggegooid geld om in Nederland wasberen en wasbeerhonden te vuur en te zwaard te bestrijden, terwijl beide soorten in Duitsland inmiddels volledig ingeburgerd zijn en nooit en te nimmer meer zullen verdwijnen? De instroom vanuit Duitsland zal niet stoppen. Jaarlijks 40 duizend wasbeerhonden in Duitsland afschieten, heeft bovendien geen enkele invloed gehad op de populatie daar.
Ook kan actief bestrijden de inheemse fauna behoorlijk verstoren. Zo leidt wasbeerhonden zoeken en uitgraven in tijdelijk verlaten dassenburchten onherroepelijk tot vergissingen. Uit onderzoek blijkt dat wasbeerhonden bovendien nauwelijks een bedreiging vormen voor andere fauna. Er zijn uitzonderingen denkbaar in bijvoorbeeld weidevogelgebieden of in moerasgebieden met kwetsbare rietvogels, maar dan is gericht handelen en maatwerk altijd beter dan een generieke aanpak van altijd en overal wasbeerhonden bestrijden.
Niets doen?
Rob Bijlsma pleit er in zijn laatste boek Kerken van goud, dominees van hout voor om helemaal te stoppen met bestrijding van exoten. Het helpt niet, kost klauwen met geld en verslechtert de natuur over het algemeen alleen maar. De bestrijding van Amerikaanse vogelkers is wat hem betreft een mooi voorbeeld van een totaal mislukte campagne op dat gebied. Telkens als je de plant weghaalt, komt die als haren op een hond terug.
In bossen waar natuurbeheerders de Amerikaanse vogelkers juist laten gaan, zoals in de Molenduinen bij Norg, gaat de soort als boom inmiddels op in het landschap. Het bos wordt in zijn geheel met rust gelaten en dat levert een prachtig bosbeeld op met een grote variatie aan struiken, ook soorten die Amerikaanse vogelkers elders juist verdringt als je hem steeds weer terugsnoeit.
Maar wat als bijvoorbeeld een hoogveen dreigt dicht te groeien met Amerikaanse trosbosbes, een andere exoot? Van het delicate hoogveen, een van Neerlands meest karakteristieke landschappen dat ooit een groot deel van ons land bedekte, zijn nog maar een paar snippers over. En de bes die we de laatste jaren massaal in smoothies zijn gaan eten, is dankzij zijn evolutionair fijn geslepen relatie met vogels als zaadverspreider en zijn uitbreiding via wortelstokken uitermate succesvol. De kraanvogels in het veen zijn verzot op de voedzame bessen, maar de struik verdringt bijzondere planten als lavendelheide en andere hoogveensoorten.
En als we niets aan de watercrassula in voortplantings wateren van knoflookpadden doen, kunnen we wel dag zeggen tegen deze amfibieën. Ook grote waternavel bedreigt veel van het leven in waterrijke gebieden. Watergangen groeien dicht en inheemse water- en moerasplanten worden overwoekerd.
Onderbuik regeert
Pleit dat dan voor de rigoureuze aanpak van uitroeiing? Wat mij betreft niet. Onderzoek naar verspreiding en impact moet steeds de basis zijn voor de beslissing of bestrijden wel of niet verstandig is. Vaak regeert echter nog steeds de onderbuik. De bestrijding van Amerikaanse vogelkers is daar inderdaad een sprekend voorbeeld van. In een halve eeuw tijd heeft Nederland naar schatting 200 miljoen euro uitgegeven om de bospest te elimineren. Tevergeefs, maar nog steeds trekken vrijwilligersploegen er massaal op uit om de boompjes een kopje kleiner te maken. Lange tijd werd zelfs de gifspuit niet geschuwd.
Langzamerhand verschuift echter het denken over Amerikaanse vogelkers. Natuurbeheerders kijken niet meer sec of de soort hier wel of niet thuishoort, maar onderzoeken welke rol die kan vervullen in een ecosysteem. Steeds meer kiezen ze ervoor het bestaande ecosysteem te versterken in plaats van de exoot uit te roeien. Exoten die in het begin van hun komst geen ‘vijanden’ hadden, krijgen er dan ineens van langs.
Bij de bestrijding van watercrassula is bijvoorbeeld geprobeerd om in kwetsbare vennen het inheemse plantje oeverkruid te enten. Oeverkruid spoelt soms massaal los op bestaande groeiplaatsen en kan vervolgens vrij eenvoudig geoogst worden. Door het in te planten in vennen die zijn ontdaan van watercrassula krijgt het daar een grote voorsprong op. Hierdoor heeft watercrassula minder kans zich opnieuw te vestigen of wordt het op zijn minst ‘klein’ gehouden.
Telkens als je de plant weghaalt, komt die als haren op een hond terug
Een ander ‘succesje’ van ecosysteemversterking komt uit Engeland. Door de boommarter terug te brengen op plekken waar hij van nature voorkwam, legt de ‘slomere’ en meer op de grond foeragerende exotische grijze eekhoorn het loodje ten gunste van de inheemse rode eekhoorn. En die rode eekhoorn heeft, ondanks dat boekjes vaak anders beweren, weinig te duchten van de boommarter. Hij is simpelweg te snel.
Goed en degelijk onderzoek doen naar de beste aanpak lijkt mij het meest effectief, maar kost geld en tijd. Het lijkt alsof natuurbeheerders en overheden liever daadkrachtig, maar vaak onbezonnen, de schop in de grond zetten. Ook als die daadkracht uiteindelijk een veelvoud kost van wat het onderzoek zou hebben gekost, krijgt dat vaak toch de voorkeur.
En soms is tijd de allerbeste oplossing. Als de tijd echt de tijd krijgt, gaan we exoten zelfs missen. Dan weten we niet eens meer dat ze ooit exoot waren. Kijk maar naar de fazant en het konijn.
Plaag of zegen?
Soms gaat het gedijen van de ene soort ten koste van de andere, of zelfs van een boel andere soorten. Als mens reflecteren we op dat samenspel van plant- en diersoorten. De ene keer benoemen we groei als iets negatiefs en de andere keer als iets positiefs, als ‘plaag’ of als ‘zegen’. Maar de meningen verschillen nogal over die benoemingen. Niet gek, gezien de complexiteit van de interferenties. Die ingewikkelde verbintenissen van de natuurlijke wereld, van overvloeien tot individualiteit, is precies waar het werk van beeldend kunstenaar Jolien van der Beek van doordrenkt is. Ze zoomt in en dan weer uit, een vaardigheid die we in de biodiversiteitsdiscussie goed kunnen gebruiken.