Is de terugkomst van de wolf in Nederland een zegen of een plaag? Je kunt daarover theoretiseren, maar je kunt er ook een kort verhaal over schrijven, dacht filosoof en Nb-hoofdredacteur Bente van Leeuwen.

Hij had alle andere wolven opgegeten. Dat maakte hem nu de grootste wolf. Dik en alleen. Hij was niet boos, maar wel erg bang geweest. Nu was hij dat nog, maar het was nu tenminste stil.

Zijn moeder en vader gromden altijd hard, dus die had hij eerst vermoord. Hij had al vaker gedreigd, maar ze namen hem niet serieus. En deze keer was het écht klaar. De rest van de roedel schrok daarvan. Ze hielden de koppen laag en de ogen afgewend. Later hadden zij ook gegromd en moest hij hen ook opeten. Toen hij de laatste wolf op had, voelde hij een knoop in zijn maag. Hij deed normaal nooit iets, en nu opeens dit allemaal.
Voor alle wolven uit zijn roedel groef hij een graf. Hoewel hij een troep had gemaakt van de restanten wist hij precies welke botten bij wie hoorden. Dat rook hij. Hij was nooit sterk of stoer geweest, lief of grappig, mooi of aantrekkelijk, maar hij kon prima ruiken. Alle botten van zijn vader bracht hij een voor een naar het juiste graf. Daarnaast lag het graf van zijn moeder. Ook daar bracht hij ieder bot naartoe.

Toen ieder graf gevuld en gedicht was, lag er nog een laatste bot, midden in het veld. Hij snuffelde en snoof, maar kon de geur niet thuisbrengen.

Eerst vond hij het fijn. Hij wist niet van wie het bot was, maar het was natuurlijk wel van iemand. Iemand die hij niet kende en niet had opgegeten. Een geruststellende gedachte. Maar hoe meer hij ermee knuffelde en eraan likte, hoe meer het bot naar hem rook en hoe minder het hem troostte. Hij besloot het te begraven, maar dan niet bij de rest. Dat zou niet kloppen. Het was niet van een van hen. Een eindje verderop vond hij een boom met een hol eronder. Dat was eerst van konijnen geweest, maar die had hij snel genoeg gevangen. Het was fijn om het bot te kunnen begraven op een plaats die niet naar hem rook.

Na een paar dagen kwam hij terug bij het konijnenhol en trof hij een stel wolvenpups aan. Ze waren blij om hem te zien en hij wist direct dat hij de vader was. Ze speelden met elkaar, ze piepten en rolden.
Of hij ook mee wilde doen, smeekte de kleinste van de kleine pups. Eerst speels, toen minder. Ze liet haar tanden zien en er rolde een grommetje van haar puppytong.
Ze was snel genoeg gevangen. Later kreeg hij ook de rest te pakken.

Het hol rook niet langer naar konijn en dus was het niet langer geschikt om er botten te begraven. Ook waren er meer botjes dan eerst, eigenlijk te veel voor het kleine hol.

Al die botjes die zo naar hem roken, daar wilde hij niet te lang mee in zijn bek lopen. Niet langer dan nodig. Dat maakte de zoektocht naar een nieuwe begraafplaats lastig. Hij sorteerde de botten en telde dat het om zeven pups ging. Zeven kuiltjes moest hij graven, ergens zo dicht mogelijk in de buurt van het konijnenhol.

Om hem heen was het stil, maar het gromde in zijn hoofd. Waar was de logica? De knoop in zijn maag was een monster geworden. Een levend, veelkoppig ding, inmiddels verspreid door heel zijn lijf. Hij had rust gewild, maar niet gekregen. Uiteindelijk besloot hij helemaal niets. Dus hij groef zeven kuiltjes, een beetje willekeurig van elkaar verspreid, niet eens op een rechte rij. Toen de kuiltjes klaar waren bracht hij, met zo veel mogelijk botjes per keer, de zeven pups naar hun graf. Hoewel het maar kleine botjes waren, viel het neerleggen hem zwaar. Langer dan het gegrom van zijn ouders en roedelleden had gedaan, suisde het puppygepiep na in zijn oren.

Hoewel het maar kleine botjes waren, viel het neerleggen hem zwaar. Langer dan het gegrom van zijn ouders en roedelleden had gedaan, suisde het puppygepiep na in zijn oren

Vlak nadat het laatste kuiltje dicht was, de grootste wolf lag nog na te puffen, rommelde het wat onder de grond. Het klonk en voelde als een lichte aardbeving, maar de wolf wist meteen dat dat het niet was. Hij snuffelde en snoof en rook al snel wat er wel aan de hand was. Er kwamen nieuwe pups. Uit de eerste kuil kwamen er vier en uit de tweede kropen er negen. Maar bij kuil drie, vier, vijf, zes en zeven gebeurde helemaal niets.

De wolf betrapte zichzelf: hij had gehoopt dat er nog meer pups uit de kuilen zouden kruipen. Hij snuffelde aan de kuiltjes en frummelde de aarde van het bovenste laagje van de kuiltjes tussen zijn tenen. Heel zachtjes probeerde hij er wat leven in te krijgen. Waarom gebeurde er nou niks bij kuiltje drie, vier, vijf, zes en zeven?
De dertien pups, die weer sterk naar hem roken, hielpen mee. Ze kroelden door het zand en huilden een beetje. Soms leek het zelfs op grommen. De pups werden moe. Ze wilden nog wel helpen, maar ze konden gewoon echt niet meer. De grote dikke wolf snapte dat en was zelf ook moe. Hij besloot dat ze stopten.

De knoop binnen in de wolf werd langzaam kleiner. Het alleen-zijn had hem geen goed gedaan. De nieuwe roedel ging op zoek naar een nieuw huis, want het oude huis van dode wolven rook niet passend meer. De pups groeiden snel en werkten hard. De grote dikke wolf werd relatief kleiner en absoluut dikker. Want vroeger had hij nooit iets gedaan en dat besloot hij nu weer te doen. Wel leerde hij zijn dertien kleintjes nog dat ze niet mochten grommen, want daar hield hij niet zo van.

Trefwoorden