Hij stond in de achtertuin van het huis waar ik opgroeide. We hadden hem niet zelf geplant, hij was er al toen we in 2000 van Groningen naar dit huis in Tynaarlo verhuisden.
Op het eerste gezicht leek het een gewone fruitboom, maar dat was hij niet. De meeste fruitbomen hebben goede en slechte jaren, maar deze had goede jaren en jaren waarin we vreesden dat er takken zouden afbreken omdat er zoveel pruimen aan hingen – iets wat uiteindelijk ook echt een keer gebeurde.
Toen we net in het huis woonden was het geweldig. Ik kan me een zomer herinneren toen we met zakken rijpe pruimen door de straat liepen om ze uit te delen aan alle nieuwe buren. Er was iemand die emmers vol pruimen van ons overnam om er wijn van te brouwen. De boom was een cadeautje, een manier om onderdeel te worden van het dorp. Tenminste, zo leek het.
Er leek iets om ons heen te hangen, mij en de rest van mijn familie. Ik kon mijn vinger er niet op leggen, maar ik voelde het in alles terug. Het was aanwezig als mijn ouders zeiden dat ik geen lettergreep’n in mocht slikk’n. Ik zag het in de reacties van kinderen als ik zelf maar Pokémon verzon omdat ik daar van mijn ouders niet naar mocht kijken. En ik proefde het met Sint-Maarten, als wij mandarijnen en doosjes rozijnen uitdeelden in plaats van snoep.
Hoe ouder ik werd, hoe meer ik voelde dat deze kleine verschillen ertoe deden. Sterkter nog, het zorgde ervoor dat alles wat aan ons gezin opvallend was, langzaam maar zeker raar werd.
De boom groeide, en er waren jaren dat er zoveel pruimen waren, dat als we terugkwamen van vakantie de grond onder de boom bezaaid was met een rotte, zoete smurrie van een paar centimeter diep die wespen uit alle windrichtingen aantrok.
En dan hingen er nog steeds pruimen aan de takken. Zoete, zachte pruimen, met een paarse huid en zacht, geel vlees. Het waren zoveel dat ik ze al snel niet meer lekker vond. Zoveel dat we het halve dorp er een hele zomer mee van pruimen konden voorzien. Maar dat gebeurde niet. Ik weet niet eens of dat kwam omdat wij stopten met vragen of mensen die pruimen wilden, of dat niemand ze meer wou. Er waren nog een paar mensen die wel af en toe een emmertje met pruimen wilden plukken als we op vakantie waren, maar niet genoeg.
Eén zomer heeft een ijverige vriendin van mijn moeder zich over de boom ontfermd. Ze plukte hem leeg en maakte er alles van wat ze kon bedenken. Brood, taart, vlaai, koekjes, brandewijn en liters jam. Ze gaf ze weg aan iedereen. Maar na een jaar waren haar ideeën op. Er zijn maar zoveel dingen die je van pruimen kan maken.
En toen zaten wij er weer mee. De boom was in onze handen veranderd tot nog één van de dingen die ons anders maakte.