De eerste weidevogels van het jaar hebben hun eieren gelegd in de Eanjumerkolken. Het natuurgebied vlakbij Anjum is de laatste jaren ingericht als broedgebied. Samen met lokale boeren die grasland pachten probeert It Fryske Gea een stap te zetten om de ‘woningnood’ van de weidevogel op te lossen.

‘Had je mij twintig jaar geleden gevraagd om mijn weiland te vernatten voor de weidevogels, dan had ik je voor gek verklaard’, zegt boer en jager Gert Jan Sijtsma. ‘Toen ik jaren later zag dat er bijna geen vogels meer in het land zaten, deed ik het toch. In het broedseizoen scharrelen de kuikens nu door het water’. In de verte stijgt een groep ganzen op, voor ons vliegt een piepende kievit. Sijtsma glundert als hij over de grutto’s en kieviten in zijn landerijen vertelt. ‘Als ik erlangs rijd met de auto stop ik altijd om te kijken.’ 

Sijtsma stemt het beheer van zijn boerenland bij Wetsens grotendeels af op de weidevogels. Hij is betrokken bij Agrarisch Collectief de Waadrâne, dat meewerkt aan bescherming van de vogels, en is actief als jager in de Eanjumerkolken. 
Door intensivering van de landbouw is de landelijke weidevogelstand rap afgenomen de laatste jaren. In de droge, kruidenloze productiegraslanden verdwenen insecten die de vogels eten en nam het aantal predatoren toe. Sommige soorten, zoals de watersnip, verdwenen vrijwel helemaal. In de Eanjumerkolken is voor de vogels voldoende voedsel te vinden en worden predatoren op afstand gehouden. 
‘Toen ik hier in 2008 begon, stonden de sloten vol met riet.’ Jan Jelle Jongsma, districtshoofd voor Noard-Fryslân bij It Fryske Gea, gebaart met zijn hand over de weidse, groene landerijen. Hoge begroeiing is weggehaald om predatoren hun schuilplek te ontnemen. In bosjes zitten wel eens vossen. Vorig jaar schoot Sijtsma er nog twee. ‘De vos is een prachtig dier dat op genoeg plekken zijn gang mag gaan, maar je kunt niet in één gebied vossen en weidevogels hebben, dan ruimt de vos alles op.’ Nu kunnen de vogels rustiger broeden.
Tussen de weilanden liggen sloten en greppels met hoog water. In het land doemt hier en daar een meertje op. ‘Een plasdras, dat is belangrijk voor de weidevogels. Als het grondwaterpeil hoog is, komen de wormen en insecten naar de oppervlakte, die willen niet verdrinken. Zo hebben de vogels voldoende voedsel tot hun beschikking’, vertelt Jongsma. It Fryske Gea legde de afgelopen tijd sluisjes en buizen aan in het gebied. Daarmee stemt de weidevogelcoördinator de waterstanden precies af op de vogels.

De gemiddelde boer zit niet te wachten op een nat weiland. ‘We werken met pachters die hart hebben voor de weidevogels. Ze hebben er veel voor over om de broedparen hier een plekje te bieden, natte grond hoort erbij.’ En dat is maar goed ook, want zonder boeren kun je de weidevogel niet in stand houden, volgens Jongsma. ‘De pachters passen op het gebied’. Ze maaien het gras en laten kleine groepjes koeien rondlopen in de zomer, die houden het land vruchtbaar. 

De weidevogelcoördinator bepaalt het beheer. Op perceelniveau kijkt hij wat de vogels nodig hebben. Is het broedseizoen op papier afgelopen, maar zitten in het land nog vogelparen, dan wordt daar niet gemaaid en blijft de boer terughoudend. Dat vraagt flexibiliteit van de pachters. Zodra het broedseizoen voorbij is kunnen zij meer hun gang gaan. De weidevogelcoördinator laat dan in afstemming met het waterschap het waterpeil zakken, zodat de grond weer geschikt is voor bewerking met machines.

De rondscharrelende vogels lijken op hun plek in de lappendeken van natte weilanden. Over een aantal weken zullen ze zich extra thuisvoelen; zodra het land in bloei komt profiteren ze van kruidenrijk gras. It Fryske Gea hoopt de komende jaren nog meer paartjes aan te trekken door de grond op aanvullende plaatsen te vernatten. 
De aanpassingen in de Eanjumerkolken zorgen nu al voor flink meer kuikens. In 2009 broedden in het natuurgebied nog tien tot vijftien geschatte weidevogelpaartjes, vorig jaar honderdzestig. De eerste eieren van dit jaar liggen al, maar of dit broedseizoen net zo’n succes gaat worden is moeilijk in te schatten. Om een soort in stand te houden moet in ieder geval één kuiken per paartje overleven. Sijtsma hoopt het vurig: ‘Ik pas hier drie maanden op de jongen. Het mooiste moment is als ze vliegvlug worden, dan weet ik dat ze het hebben gehaald’.