Landschapshistoricus Lisa Timmerman verdwaalt graag in kaarten. In haar eerste kaartcolumn neemt ze Wieringen onder de loep, waar tijdens de ruilverkaveling opvallend veel aandacht was voor groen.

Topografische kaarten, hoogtekaarten, bodemkaarten, historische kaarten; bedoeld om kennis inzichtelijk en toegankelijk te maken, maar als je niet op let verdwaal je erin. Ze intrigeren mij mateloos. Steeds weer zie je nieuwe dingen en steeds weer roept wat je ziet nieuwe vragen op, als een gebed zonder end. Hierbij introduceer ik de ‘kaartcolumn’. Steeds een nieuwe kaart voor een nieuwe column, om gezamenlijk in te verdwalen.

(Tekst gaat verder onder de afbeeldingen.)

Kaart R53 (42.0068.01; map O4) in de Staatsbosbeheercollectie van de afdeling Speciale Collecties van Wageningen University & Research – Library

Neem het landschapsplan Wieringen. Ontworpen tijdens de ruilverkaveling. We zien gekleurde stippen en lijnen op een vergeelde topografische achtergrond. Het zijn de bomen en struiken die aangeplant moeten worden. De stippen en lijnen zijn als je inzoomt (of met je neus erbovenop duikt) steeds een beetje anders van vorm; handgetekend dus. Sommige delen van het voormalige eiland hebben een gele rand, dit zijn de hoge terreingedeelten.
Als we ons focussen op Oosterland zijn er patronen in de stippen en lijnen te onderscheiden. In de lage delen, de voormalige overstromingsvlakten of kogen, staan ze niet. Daar is geen beplanting, op een enkele boom en struik na. Van de kogen naar de hoge delen verandert dat: er begint struikbeplanting, eerst aan een kant, dan aan beide kanten en tenslotte aangevuld met bomen tot je het dorp binnen bent.

Het plan komt uit 1948. Zouden de bomen en struiken er nog staan? Is het de ontwerpers van het plan gelukt om het tot uitvoer te brengen? Als je met de kaart onder de arm het voormalige eiland bezoekt, weet je niet wat je ziet. Wauw, elke stip is een boom, en ze staan in volle bloei en groei. Ze bieden de dorpen geborgenheid en de lage delen hun weidsheid. De ontwerpers hebben schoonheid gecreëerd.

In dezelfde tijd als het landschapsplan werden infrastructuur en waterhuishouding verbeterd, huishoudens voorzien van elektriciteit, stromend drinkwater en riolering. Ook vond schaalvergroting van de landbouwpercelen plaats. Dat laatste betekende – samen met de uitvinding van prikkeldraad – het einde van honderden tuunwallen op het eiland. De wallen van opgestapelde plaggen (omdat men op het voormalige Waddeneiland nu eenmaal weinig hout voor handen had) die dienden als perceelscheidingen waren niet langer nodig.

Toch vond een klein clubje van enkele ontwerpers het belangrijk dat de identiteit van het lokale landschap leesbaar zou blijven. Ik zie ze voor me: kaart onder de arm, potlood in de borstzak, met pijp in de mond, hoed op en een lange jas en laarzen aan stonden ze in de klei van Wieringen. In gesprek met de collega’s van de cultuurtechnische dienst die druk waren met het openbreken en dichtgooien van wegen en sloten. Ze bespraken waar bomen, struiken en hagen moesten komen. Alles ten behoeve van de schoonheid van het landschap. Met een beetje morren gingen de collega’s akkoord en de boeren ook. En zie nu toch: wat een rijkdom.

Schoonheid als argument. Laten we het alsjeblieft weer gebruiken bij ruimtelijke opgaven en het gebruik van dit argument normaliseren.

Ps. zie de Speciale Collecties van de Wageningen Universiteit voor vele andere
landschapsplannen in (Noord-)Nederland en het proefschrift Landschapsplan Nederland van
Henk van Blerck (2022) om deze kaarten te doorgronden. Echt genieten.

In deze wekelijkse wisselcolumn schrijven Nb-redactieleden ombeurten over wat hen bezighoudt in en om het Noorden.