Onlangs maakte de herziene PKB (Planologische Kernbeslissing) Waddenzee gehakt van de Harlinger havenambities. De momenteel onder handen zijnde noordoostelijke uitbreiding van de Industriehaven, die in 2003 gereed is, zal naar het zich laat aanzien de laatste zijn.

Harlingen is al 500 jaar dé haven van Friesland en tot pakweg 1935 van geheel Noord-Nederland. Sinds de Saksische hertogen in 1500 hun blokhuis ten zuiden van de havenmond bouwden ontwikkelde het destijds kleine vissers- en havenplaatsje zich tot een ‘principale haven’ en in de woorden van de Spaanse landvoogd Alexander Farnese, hertog van Parma tot ‘la principale fortresse de Frize’. Na het vertrek van de Spanjaarden in 1580 werd de stad op een grootse wijze uitgelegd en van een achttal bastions voorzien. De oude noordelijke singelgracht werd als Noorderhaven ingericht en in 1597-1600 werd de Zuiderhaven gegraven. De stad herbergde de eerste lommerd van Noord-Nederland als symbool van kapitaalsbehoefte en economische expansie. Enkele decennia later werd de Friese Admiraliteit van Dokkum naar Harlingen verplaatst. In tachtig jaar tijd vervijfvoudigde zowel het oppervlak van de stad als haar inwonertal. In en rond de stad gonsde het van de activiteiten: weverijen, zoutziederijen, plateelbakkerijen, tichelwerken, panbakkerijen en tientallen industriemolens vormden de nijvere entree langs de uitvalswateren van de stad, de Harlinger Trekvaart en de Bolswardervaart. Als er één plek in Friesland was waar de dominante positie van de adel en het overheersende platteland ver weg leek, dan was het wel Harlingen. Ook in de negentiende eeuw, toen Henry Havard, op reis langs de dode Zuiderzeestadjes de inwoners beschreef ‘als bedrijviger en niet zoo stilzwijgend en in zich zelf gekeerd’ als elders langs de Zuiderzee. Havard: ‘In een woord, de stad bezit niet het voorkomen van ingeslapen te zijn’. In zijn tijd en gedurende het grootste deel van de twintigste eeuw gold Harlingen als de ‘voorstad van Londen’. Zoals de geograaf Max Heslinga in 1958 terecht opmerkte: ‘Het hart van de echte Harlingers hangt aan de haven en de zee. Hun humor is verrassend fris en fel; de houtvaarders uit de Oostzeelanden, de zout- en wijnschippers uit Portugal en Spanje, de kolentremmers uit Newcastle, zij allen hebben iets tot het “aparte” karakter van Harlingen bijgedragen.’
‘Se een bin ik der oek en ik ferpof ut om allenech tussen de feugeltsjes te woanen, seker nou ut se goëd gaat mette haven’. Zo nam de goederenomslag sinds 1990 toe van 573.000 naar 2,1 miljoen ton. Harlingen is ook ’s lands belangrijkste haven voor de bruine vloot en de grootste vissershaven van Noord-Nederland.

Het op slot zetten van de ontwikkelingen is een ramp voor Friesland en met name voor Harlingen. Een eventuele verdere uitbreiding van de haven landinwaarts is, gezien het schitterende cultuurlandschap (Roptastate, Wynaldum, Sexbierum/Pietersbierum) absoluut ongewenst. Een nieuwe aanslag à la de sloop van dorpen als Weiwerd, Heveskes en Oterdum bij Delfzijl kan en mag op de langere termijn niet de prijs zijn voor het op slot zetten van buitendijkse ontwikkelingen. Een tweede, echt buitendijkse haven, ter grootte van slechts 60 hectare – die er zeker zal komen – zal dan ook ten noorden van de Noorderpier op het wad moeten worden gevonden, compleet met een tweede havenmond. Daardoor kunnen de steeds grotere zeeschepen die Harlingen aandoen, de draai naar de haven ook beter maken dan thans het geval is.
Het is niet alleen een gebrek aan historisch besef, maar ook de arrogantie van vrijgestelden die dreigen een eeuwenoude dynamische havenstad zijn kans op expansie definitief te ontzeggen en daarbij de reeds monumentale plaats voorgoed tot een monument te degraderen.

Trefwoorden