Het Westersebos is niet een bos. Het is een smalle klinkerstraat met bomen, een langgerekt gehucht van eeuwenoude boerderijen, wonderlijk stil en mooi. Wij hebben er niet naar hoeven zoeken. Na Nieuw-Amsterdam en Zandpol, is het in Schoonebeek de eerste weg rechts. Een wegwijzer met een symbool voor een dak met een bed en daaronder de naam van de logeerboerderij waar wij heen gaan: Ruijter. In de verte voor ons weet ik het kronkelende Schoonebeeker Diep. Ik zie een stukje Duitsland aan de overkant. Overal een groen landschap waarbij ieder die hier vroeger was, vaag iets mist: de ja-knikkers zijn eruit verdwenen. Achter ons ligt het rechte, Stieltjeskanaal, dromend van turfschepen en aardappelschuiten. En daartussen de omzoomde weg, die wij inslaan, regelrecht terug in de tijd.

In de tijd dat Drenthe de wereld was, was dit het eind van de wereld. Ontoegankelijke, veenderige graslanden. In de Middeleeuwen trokken koe-herders, de zogenaamde bo-heren, uit de omgeving van Coevorden en Dalen met een hele veestapel naar de weidegronden langs het Schoonebeeker Diep; jongvee, ossen. Ze bleven daar het hele jaar bij de beesten, voorjaar, zomer en herfst, eenzame mannen en jongens in een verlaten landschap. Tussen Kerst en Maria Lichtmis gingen ze naar huis. De schuren staan er nog: keurig gerestaureerd, met het kenmerkende gevlochten riet op de wanden: de Hekmansbo, de Wilmsbo.
Later, vanaf de late Middeleeuwen, vestigden zich de eerste boeren blijvend op de ontginning door het moerassige gebied langs het beekdal. Het eerst in het Westersebos en later ook in Middendorp…