Ga ze in gedachte eens na, de landschappen die we mooi vinden. En toets ze aan de nu geldende opvatting van geïntegreerd gebiedsgericht beleid. Het houtwallenlandschap van de Friese Wouden: is dat ontstaan uit een breed sectoraal overleg tussen boeren, burgers en buitenlui? Zijn de monumentale akkerlandschappen, de borgen en heerden van het Hoogeland het resultaat van jarenlange samenspraak tussen de landbouw, de Bond Heemschut, de VVV's en nog tien andere partijen? Zijn de bossen in Drenthe pas aangelegd na jarenlang onderhandelen tussen boeren, natuurbeheerders en recreatieschappen? Ligt er aan elk landschap uit de top-tien een integraal concept ten grondslag? Het antwoord is: nee.

Hoe komt het dan dat bijna elk sectoraal belang in zoveel van die landschappen een plaats gevonden heeft en er nog steeds in vindt? En hoe komt het dat in de loop der decennia en eeuwen het ‘aanschuiven’ van telkens weer een nieuwe ruimtegebruiker aan de dis van het landschap de maaltijd steeds gezelliger maakte? De straatwegdorpen en landgoederen in de Wouden, ingepast in het oude slagenlandschap. De zijlen, de molens, de dijken en de pronkende architectuur op de oude kwelders van het Hoogeland en de nieuwe natuur en heel veel recreatie in de Drentse bossen. Het is allemaal de vrucht van het generatielang gespeelde spelletje ‘zwaan kleef aan’. Waar ging het dan mis? Wanneer begon het bouwwerk te kraken?

Onschuldig landschap
Stel je nog eens die Breugheliaanse maaltijd voor, waar elk…

Trefwoorden