In haar ‘Grunnegs Toentje’ verbouwt historicus Sanne Meijer oude, Groninger gewassen en onderzoekt hun cultuurhistorische context. In haar laatste artikel als Waddencorrespondent van Noorderbreedte, duikt ze in de wereld van bonen uit het Waddengebied.

Een van de eerste gewassen die mensen zijn gaan verbouwen toen ze van het jagen-verzamelen overstapten op de landbouw, is de boon. Het domesticeren van de boon begon ongeveer tienduizend jaar geleden en op zeven verschillende plekken ter wereld. Overal ontdekten mensen dat bonen niet alleen voedzaam zijn, maar ook stikstof toevoegen aan de grond. In de eeuwen daarna hebben bonen de wereld veroverd. Gedurende de tijd zijn er ook heel veel nieuwe bonensoorten ontstaan, door veredeling bijvoorbeeld. Zo bestaan er wereldwijd vele prachtige, lokale bonenrassen. Oók in het Waddengebied. 

Erfgoed

Er zijn duizenden soorten bonen. Toch zien we daar in de supermarkt vaak maar een handjevol van. Schaalvergroting en de vraag om uniformiteit hebben daarvoor gezorgd. Dat is jammer, want zo gaan er vele oude, lokale groenterassen verloren. En juist díe groenten dragen vaak een bijzonder verhaal met zich mee. Niet voor niets worden ze ook wel ‘erfgoedrassen’ genoemd. Gelukkig zijn er mensen en organisaties die zich inzetten voor het behoud en de vermeerdering van deze erfgoedrassen. Door hun inspanningen kunnen we bijvoorbeeld nog steeds oude ‘Waddenbonen’ telen in onze moestuin. 

Voor het gemak deel ik de bonen uit het Waddengebied even op in vier families: de tuinboon, de pronkboon, de erwt en de gewone boon. Hieronder licht ik van elke familie één bijzonder lid uit. 

Een wereldreiziger uit Wieringen

Er is maar weinig gewoon aan de ‘gewone boon’ (phaseolus vulgaris). Onder die noemer vallen namelijk ruim tienduizend verschillende bonen, allemaal met een andere kleur, vorm, smaak en textuur. Sommige bonen eten we met peul en al, denk aan de groene haricot vert, en van andere soorten eten we alleen de boon, zoals de kidneyboon. Een heel mooi exemplaar is de Wieringer boon: een klein en kraakwit boontje met een okerkleurige vlek erop. Maar de geschiedenis van de boon is minstens zo indrukwekkend als zijn uiterlijk.

Volgens een legende moest een veel te zwaarbeladen schip van de West-Indische Compagnie een deel van haar vracht lossen in het zeventiende-eeuwse Wieringen – dat toen nog een eiland in de Zuiderzee was. Die vracht bestond voornamelijk uit bonen uit Zuid-Amerika. De eilanders adopteerden het verfijnde witgele boontje en doopten het tot ‘Wieringer boon’. Na eeuwenlang in Wieringen te zijn gekweekt, ging het ras in de twintigste eeuw verloren. Tenminste, in Nederland. Ruurd Walrecht, de bekende teler van oude rassen, vond de bonen terug in Noord-Amerika. Ze waren meegenomen door Wieringer emigranten en stonden daar inmiddels bekend als ‘Wirringer beans’. 

Eenmaal terug in Nederland distribueerde De Volkskrant – in het kader van hun Bonen Plan van 2002 – tweehonderd Wieringer bonen door Nederland. Bijna veertig lezers gingen aan de slag met het vermeerderen van de boon. Dat zette zoden aan de dijk: de zaden zijn inmiddels weer goed verkrijgbaar via verschillende aanbieders. 

Pronken met Friese bonen 

In het tuincentrum vind je de zaden van de pronkbonen (phaseolus coccineus) niet bij de peulvruchten – zelfs niet eens bij de groenten. Ze liggen in het schap met bloemzaden, omdat de pronkboon prachtige bloemen in allerlei kleuren produceert. Geen wonder dat veel mensen pronkbonen als sierplant in de tuin hebben. Vroeger werden ze echter vooral als groente geteeld. Als je pronkbonen jong plukt, eet je ze als snijbonen. Maar: als je ze te lang laat hangen, dan worden de peulen taai en ontwikkelt zich een harde draad. Laat ze dan hangen tot er zich dikke bonen hebben gevormd in de peul. Die kun je vervolgens bewaren als droogboon.

Pronkbonen stonden in veel noordelijke moestuinen, want het zijn sterke bonen: weinig vatbaar voor ziekten en goed bestand tegen de harde zeewind. Ze werden niet zelden gebruikt als windschut voor andere, meer windgevoelige gewassen zoals tabak. Aan het begin van de zeventiende eeuw nam de West-Indische Compagnie (daar is ie weer) tabaksplanten en pronkbonen mee naar Nederland. Al snel werd er ook in ons land tabak geteeld, waarbij er windsingels van pronkbonen werden aangelegd. Een populair ras was de Stiense pronkboon: hoge, sterke, roodbloeiende planten die paars-zwarte bonen produceren. De tabaksarbeiders plukten de rijpe peulen, droogden deze en aten de bonen met appels en gerookt spek. 
Het is trouwens maar de vraag of de naam van de pronkboon verwijst naar het Friese Stiens. Waarschijnlijk is het een verbastering van Westindische (‘Stindische’) boon. 

Zes erwten van opa

Doperwtjes, kapucijners, peultjes, sugarsnaps… Ze behoren allemaal tot de erwtjesfamilie (pisum savitum). Ook de ‘grauwe erwt’ is een familielid, hoewel die vaak wordt verward met de kapucijner. Toch zijn er wezenlijke verschillen tussen die twee. Ten eerste kleurt de grauwe erwt op de Waddenklei donkerbruin, op zandgronden lichtbruin. Ten tweede is de erwt gedeukt en lijkt wel wat op een rozijn. Niet voor niets wordt de erwt daarom ook wel ‘rozijnerwt’ genoemd. In het Centrum voor Genetische Bronnen in Wageningen is bijvoorbeeld ‘Mansholts Rozynerwt’ bewaard gebleven, een Groningse grauwe erwt veredeld door de familie Mansholt. 

Toch zorgde de komst van moderne kapucijnersoorten, die minder gevoelig waren voor slecht weer en ziekten en bovendien makkelijker te oogsten, ervoor dat de grauwe erwt in de jaren zestig van de vorige eeuw uit het collectief geheugen verdween. In 1978 wist Jan van der Velde uit het Friese Kollum een bijzondere grauwe erwt van de ondergang te redden. Met slechts zes erwten, die hij van zijn opa had gekregen, wist hij het gewas weer terug te kweken. De relatief grote erwten smaken zoet en het gewas kreeg dan ook de naam ‘Kollumer Zoete Grauwe Erwt’. Hoewel populair onder tuinders en kwekers, is het nooit een commercieel product geworden. 

De grauwe erwt is een typisch noordelijk streekproduct: het was erg geliefd in Noord-Holland, Friesland en Groningen. In Noord-Holland werden ze gemengd met rozijnen en als bruiloftsmaal gegeten. Op andere plekken waren grauwe erwten – bereid met spek – vooral dagelijkse kost voor arbeiders. 

Groninger mollebonen uit Ierland

Het is een typisch Gronings streekproduct: de molleboon. Eigenlijk is de molleboon een tuinboon (vicia faba). Om preciezer te zijn: een paardenboon, Waalse boon of wierdeboon. Pas als die tuinboon geroosterd en gezouten is, wordt het een molleboon genoemd. Mollebonen worden in Groningen gegeten als zoutje, zoals een pinda. De meningen zijn over het algemeen sterk verdeeld: de een vindt ze heerlijk, de ander moet er niets van hebben. 

De molleboon is nauw verbonden met de stad Groningen – sterker nog, inwoners van de stad Groningen worden ook wel ‘mollebonen’ genoemd. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat er vroeger veel mollebonenbranders in de stad zaten. De bonen werden gebrand in bakkerijen: ze werden naast het brood geroosterd in de oven. In de tweede helft van de twintigste eeuw raakten mollebonen uit de mode en sloot de laatste branderij in de stad haar deuren. Toch lijkt de molleboon de laatste jaren weer aan populariteit te winnen: je vindt nu weer zakjes met deze zoute snacks in toeristenwinkels. De huidige producent wil met klem niet onthullen waar de bonen worden geteeld, wat doet vermoeden dat ze van over ver komen. In ieder geval niet uit Groningen. 

Vroeger kwamen mollebonen wel van Groninger bodem. Een van de bonensoorten waarmee ze van oudsher werden bereid, was de Oldambtster wierdeboon. De naam suggereert dat de boon uit het Oldambt komt, in het noordoosten van Groningen. Wierdebonen groeien goed op de zware (zee)klei, dus het is goed mogelijk dat ze langs de Dollard of Eemsmonding werden gekweekt. De Oldambtster wierdeboon leek uit Nederland te zijn verdwenen, tot ik ze terugvond in de collectie van de Irish Seed Savers Association (ISSA), een Ierse organisatie die zich inzet voor het behoud van oude rassen. Met veel dank aan ISSA kan ik nu beginnen met het herintroduceren van de Oldambtster wierdeboon op zijn plek van herkomst: langs de Groninger Waddenkust. Een topstuk in mijn Grunnegs Toentje!

Wil je op de hoogte blijven van het lot van de Oldambtster wierdeboon en de rest van de erfgoedrassen in Sanne’s Grunnegs Toentje? Volg haar dan op www.sannemeijeronderweg.nl en via @sannemeijeronderweg of @sannemeijerthuis

Meer weten over lokale bonen? Hieronder staan een paar handige websites.

https://www.werkverband-frieserassen.nl/

https://waldfarming.nl/

https://www.erfgoedrassen.nl/

https://detuinenvanweldadigheid.nl/

https://www.deoerakker.nl/

https://www.zaderij.nl/

https://zaadgoed.nl/

Sanne Meijer is Waddencorrespondent bij Noorderbreedte. De Waddencorrespondent is een samenwerking tussen Noorderbreedte en de Waddenacademie. Lees hier meer over de Waddenzee.