Waddencorrespondent Sanne Meijer laat zich leiden door het kerstgevoel en neemt ons mee op reis naar Bethlehem.

Het is bijna kerst, maar overdadige versieringen, felgekleurde lichtjes en luide kerstmuziek zijn hier nergens te bekennen. Ik sta – helemaal alleen – op een doodlopend weggetje op het weidse Groninger Hoogeland. De kou prikt in mijn gezicht, de sneeuw knispert onder mijn voeten en in de lucht hangt de geur van een brandende haard. Het is stil en mistig. Ik ben in Bethlehem. 

In de twaalfde eeuw werd in Rottum, langs de Groninger Waddenkust, het machtige Benedictijnse klooster Juliana gebouwd. Het klooster oefende grote invloed uit op de omgeving en bezat enorme lappen grond. Op een wierde westelijk van Rottum werd een uithof gebouwd. Dit was een grote boerderij, ook wel een ‘voorwerk’ genoemd, van waaruit de uitgestrekte landerijen van het klooster werden bewerkt en beheerd. 

‘De gelofte van kuisheid werd in het afgelegen Rottum nogal eens vergeten’

Van uithof naar klooster

Het is niet precies bekend wanneer de wierde met de uithof veranderde in een nonnenklooster. De meest bronnen hebben het over de late vijftiende eeuw, maar zeker is dat allerminst. In ieder geval arriveerden er – op een koude winterdag, lang geleden – veertig nonnen. Daar stonden ze, hun adem als dampende wolkjes en hun grijze sluiers zachtjes dansend in de wind. Een paar van hen keken achterom, naar de contouren van het klooster Juliana aan de besneeuwde horizon. Volgens hardnekkige overleveringen hadden de nonnen daar eerst met de monniken samengeleefd. Dat was niet geheel ongewoon voor de Benedictijnse orde – zolang men de gelofte van kuisheid maar hoog in het vaandel hield. Maar, zo gaat het verhaal, die gelofte werd in het afgelegen Rottum nogal eens vergeten. 

Hoe het ook zij, de vrouwen moesten vertrekken – en vonden een nieuw thuis op de uithof. Hemelsbreed een kilometer verderop. Naast de kloosterboerderij werden een houten kapelletje en een schooltje gebouwd. Het klooster werd gewijd aan Sint Anna, en de wierde werd Bethlehem genoemd. De nonnen verbouwden voedsel voor henzelf en voor het mannenklooster. Ze verzorgden de koeien en werkten op het land. Ze weefden en sponnen. Ze zongen en baden.

Een makkelijk leven kan het niet geweest zijn. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog trokken rovende bendes door het Groninger land. Op Bethlehem werden de koeien gestolen, het nonnenconvent geplunderd en de uithof in brand gestoken. Door een wervelwind aan uittredingen slonk het aantal nonnen aanzienlijk. Aan het einde van de zestiende eeuw waren er nog maar acht zusters over. Om veiligheidsredenen verhuisden de zusters weer terug naar het klooster Juliana te Rottum. Bethlehem bleef alleen achter. Al snel vervielen de uithof en het kapelletje tot ruïnes.

Het klooster van Rottum en het nonnenconvent op Bethlehem zijn allang verdwenen – maar gelukkig is de naam ‘Bethlehem’ tot op de dag van vandaag in gebruik gebleven. Op de wierde staat geen uithof of kapel meer, en er staat ook geen klein stalletje met kribbe, os en ezel. Wel staat er een schitterende Groningse herenboerderij die nog steeds de naam ‘Bethlehem’ draagt.  

Van Bethlehem naar Rottum

Het klooster Juliana, waartoe Bethlehem behoorde, was in de late middeleeuwen misschien wel het belangrijkste klooster in het noorden van Groningen. In die tijd waren kloosters niet alleen religieuze plekken, maar ook centra van wetenschap, handel en boekproductie. Klooster Juliana was daarop geen uitzondering. Zo bezat het klooster bijna twaalfhonderd hectare land: van de veengebieden rond Scharmer tot het eiland Rottumeroog. Die gronden werden onder meer gebruikt voor het verbouwen van voedsel. 

In de zestiende eeuw was Rottumeroog voor tweederde eigendom van het klooster Juliana, de rest was in handen van een ander klooster. Sterker nog: de naam ‘Rottumeroog’ betekent ‘eiland (oog) van Rottum’. De naam van het eiland verwijst dus letterlijk naar de toenmalige eigenaar. De monniken lieten vee grazen op het eiland, en op de vruchtbare kleigrond verbouwden ze gewassen. Halverwege de veertiende eeuw strubbelde de abt van het klooster in Rottum met de inwoners van Uithuizen over het uittrekken van helmgras in de duinen en het weiden van vee op Rottumeroog. 

Op alle eilanden

Dat het klooster Juliana te Rottum veel grond op een Waddeneiland bezat, was geen uitzonderlijke situatie. Hoewel op de eilanden zelf nooit kloosters zijn gesticht, hadden (vooral Friese) kloosters er wel invloed. Zo had het klooster Ludingakerke eigendommen op Vlieland en Texel, het klooster Mariëngaarde op Griend, het klooster Lidlum op Terschelling en het klooster Foswerd op Ameland. De naam ‘Schiermonnikoog’ verwijst zelfs heel letterlijk naar het klooster Klaarkamp waarvan de monniken grijze pijen droegen: ‘schier’ betekent grijs en ‘oog’ betekent eiland. Net als Rottumeroog, eigenlijk.

De eilanden vormden uithoven – zoals ook Bethlehem ooit begon – die voor de aanvoer van bijvoorbeeld rogge moesten zorgen. Kloosters lagen immers vaak op geïsoleerde plekken en streefden ernaar zelfvoorzienend te zijn. De eilanden vormden uitstekende plekken om voedsel te verbouwen en om vee te laten grazen. In het verlengde daarvan bemoeiden de kloosters zich ook met afwatering, bedijking en ontginning. Het Augustijner klooster Ludingakerke bij Harlingen, bijvoorbeeld, had uithoven op Vlieland en Texel en onderhield daarom ook de vaarroute van het klooster naar het Vlie. 

Het werk op de uithoven werd overigens niet gedaan door de monniken zelf, maar door lekenbroeders. Zij leefden volgens de kloosterregels, maar hadden niet de kloostergeloften afgelegd. De ‘gewone’ monniken hielden zich vooral bezig met de zielzorg. Eerst in de eigen parochie, maar later ook rond de uithoven. Een kloosterling was dan bijvoorbeeld werkzaam als pastoor. 

Eindstation

De Tachtigjarige Oorlog betekende voor veel kloosters – die immers katholiek waren – het einde. De uithoven op de eilanden waren echter al een eeuw eerder verdwenen. Oorlogen, zeerovers en pestepidemieën zorgden voor een tekort aan lekenbroeders, waardoor kloosters genoodzaakt waren het land te verpachten in plaats van zelf te bewerken. Een voor een verdwenen de uithoven, en daarmee de invloed van de kloosters op de eilanden. 

Terug naar Rottum. De nonnen van Bethlehem waren inmiddels terugverhuisd naar het klooster Juliana. Maar ook daar lag voor hen geen toekomst. Aan het begin van de Tachtigjarige Oorlog koos de toenmalige abt Jodocus Oxius de kant van de Oranjes (en dus ook de protestanten). De Spanjaarden staken daarom een deel van het klooster in de brand. De monniken vluchtten vervolgens naar de stad Groningen. Na het nonnenklooster in Bethlehem kon ook het klooster in Rottum de tand des tijds niet doorstaan. 


Met speciale dank aan Arie Jan de Jong en Nicole Boschman, de huidige bewoners van Bethlehem.

Sanne Meijer is Waddencorrespondent bij Noorderbreedte. De Waddencorrespondent is een samenwerking tussen Noorderbreedte en de Waddenacademie. Lees hier meer over de Waddenzee.

Bronnen

Boer, G., de. Geschiedenis van de Gemeente Kantens. Bedum: Profiel, 1997.

Meijer, S. “Op bezoek in Bethlehem.” Sanne Meijer Onderweg, https://sannemeijeronderweg.nl/bethlehem/. 

Mol, J.A. “Friese kloosters en eilanden in de Middeleeuwen.” Lezing op Oerol, Terschelling, 20-02-2013, https://www.waddenacademie.nl/fileadmin/inhoud/pdf/02_taken/Oerol_College_2013/Hans_Mol_Oerol_Friese_Kloosters_eilanden2.pdf.

Rijkens, J.G. “Verhandeling en plaatsbeschrijving van Stitswerd, Suidwenda, Rottum en Bethlehem.” Almanak tot Bevordering van Kennis en Goeden Smaak, vol. 10 (1837): 35-40.

Struijs, A. “Jezus werd geboren bij boer Elema op de koestal.” Leidse Courant (22 december 1990): 31-34.

Zuidhof, D.E. Geschiedenis van het oude dorp Rottum, en andere bijzonderheden. Uithuizen, 1857.