De Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening gaat in essentie over volte en leegte. Het voorgestelde contourenbeleid lijkt een poging om dichtslibben van de open ruimte te voorkomen. Er is een toenemende druk 'vanuit de markt' om vooral ruim en in het groen te bouwen, 'want iedereen wil het'. Omgaan met de ruimte zal in ieder geval over een reeks van jaren een aantal zaken behoeven: sterke bestuurders, geherdefinieerde en landsdeeleigen nederzettingenstructuren (met bijbehorende architectuur) en een strakke regie van overheidswege.

De Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening gaat in essentie over volte en leegte. Het voorgestelde contourenbeleid lijkt een poging om dichtslibben van de open ruimte te voorkomen. Een behoefte die ik kan delen. De behoefte aan een contourenbeleid deel ik overigens niet. De bestaande planologische middelen bieden namelijk voldoende mogelijkheden om ongewilde occupatie van de open ruimte tegen te gaan. Waar het mis gaat in den lande, is dat veeleer te wijten aan de labbekakkerigheid van gemeentes en provincies dan aan onvoldoende planologische middelen. Labbekakkerigheid stop je niet met nieuwe planologische middelen, maar met een helder lokaal ruimtelijk ordeningsbeleid en standvastige bestuurders.

Mocht het nieuwe kabinet besluiten de contourenaanpak weer te laten vallen, dan hoeft dat dus niet betreurd te worden. Wat wel als een nadrukkelijk gemis kan worden ervaren, is een adequate ‘communistische’ grondpolitiek met bijbehorende wetgeving. Immers, indien je de democratie serieus neemt en daarmee ook de open planvormings- en besluitvormingsprocessen, hoef je geen helderziende te zijn om erachter te komen in welke gebieden ruimtelijke ontwikkelingen staan te gebeuren. Het is absurd dat in een dergelijke context slechts gronden aangekocht hoeven te worden om ontwikkelings- en/of bouwrechten te verwerven. Een beetje marktpartij zou zich moeten laten voorstaan op concurrentie op kwaliteit en prijs. Ons aller belang, het gemeenschapsbelang, dreigt steeds meer de dupe te worden van deze omissie in de wetgeving.

Het gemeenschapsbelang lijkt sowieso uit te gratie te raken in de dagelijkse praktijk van de ruimtelijke ordening. Alleen al het bezigen van het begrip doet bij sommige gesprekpartners de wenkbrauwen fronsen. Alsof het een achterhaald idee is in plaats van een verworvenheid die past bij een zichzelf serieus nemende beschaving. Ieder voor zich en God voor ons allen lijkt steeds meer de mores te worden. Denk aan de discussies over compact bouwen of ruim bouwen in het groen. Er is een toenemende druk ‘vanuit de markt’ om vooral ruim en in het groen te bouwen, ‘want iedereen wil het’. Het besef dat als iedereen in het groen woont er niemand meer in het groen woont, lijkt niet meer te willen doordringen. Dat daarmee bovendien de steeds schaarser wordende open ruimte als te onderscheiden entiteit en kwaliteit zal verdwijnen, alsmede de entiteit en kwaliteit van de compacte stad, wordt badinerend weggewuifd of over de ‘zorghorizon’ heen geschoven. Dat doet pijn bij mensen als ik, die de open ruimte van bijvoorbeeld het Groningse land als weldadig, zielsrakend en bescheidenmakend ervaren én kunnen genieten van hetgeen ‘de stad’ te bieden heeft.

Ik mag hopen dat nieuwe ordeningsprincipes, zoals nu gebezigd bij Leeuwarden-Zuid of Groningen-Oost, waarbij ik de intenties van zowel ordenaars als bestuurders ken als zuiver en integer, uiteindelijk niet het begin van het einde betekenen. Dergelijke manieren van omgaan met de ruimte zullen in ieder geval over een reeks van jaren een aantal zaken behoeven: sterke bestuurders, geherdefinieerde en landsdeeleigen nederzettingenstructuren (met bijbehorende architectuur) en een strakke regie van overheidswege. De toekomst zal het leren!