Dick Michel en Bert Roona vormen een schakel tussen Noord-Nederland en Europa. Concrete successen zijn er niet te melden maar zonder eigen lobby in Brussel zouden de noordelijke belangen ondersneeuwen, stelt het tweetal.

Danuta Hübner? Tien tegen een dat willekeurige voorbijgangers op de Grote Markt in Groningen, het Zaailand in Leeuwarden of de Brink in Assen geen idee hebben wie dat is. Voeg het woord Europa toe en het kwartje valt nog steeds niet. Tenzij de ondervraagden op 1 december vorig jaar goed hebben opgelet en zich het eendaagse werkbezoek van Hübner aan Noord-Nederland nog herinneren. Maar voor noordelijke bestuurders en ambtenaren was dit eerste bezoek van mevrouw Hübner aan Groningen, Friesland en Drenthe een bijzondere gebeurtenis. Want deze voormalige Poolse minister is niet zomaar iemand. Hübner is Europees Commissaris voor regionaal beleid. Als zodanig heeft zij een belangrijke stem bij de verdeling van de subsidies uit het Europese Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO). Subsidies die Noord-Nederland goed kan gebruiken.
De drie noordelijke provincies ontvingen de afgelopen zeven jaar ruim 350 miljoen euro aan EFRO-geld. In de komende zeven jaar gaat het om 152 miljoen euro. Het Noorden kan daarnaast rekenen op 85 miljoen euro uit de nationale schatkist; geld dat eveneens op EFRO-achtige wijze wordt besteed. Geen wonder dat beleidsmakers en andere betrokkenen zich verheugden in de belangstelling van de Eurocommissaris. Dat Hübner eerder al Oost-Nederland en de Randstad bezocht, deed aan die vreugde niets af. Evenmin dat de Poolse commissaris het plan heeft om uiteindelijk alle 260 regio’s (!) in de Europese Unie te bezoeken.

Pionier

Eenvoudig is het niet, een ‘moeilijke klus’ zelfs, om een EU-commissaris op bezoek te krijgen. ‘Leden van de Europese Commissie, het dagelijkse bestuur van de Europese Unie, hebben een overvolle agenda. Zij laten zich alleen verleiden tot een bezoek aan een regio als die streek iets bijzonders te bieden heeft. Voor een nieuw fietspad of louter de boodschap dat een regio het zo goed doet, komt een commissaris echt niet over’, zo vertellen Dick Michel en Bert Roona. Zij zijn als Noord-Nederlandse lobbyisten actief bij de Europese Unie in Brussel. Betaald door het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN) van de drie noordelijke provincies, opereren zij in de Belgische hoofdstad vanuit het Huis van de Nederlandse Provincies. Daarin zetelen ook collega’s van de andere Nederlandse landsdelen. Ons land is de enige lidstaat met een afvaardiging van alle nationale regio’s; een vorm van samenwerking die volgens Michel en Roona ‘veel oplevert en voor de EU prettig werkt’.
Michel werkt gemiddeld twee dagen per week in de Europese hoofdstad; Roona vier dagen per week. De overige tijd zijn zij in Noord-Nederland. Michel (59) is de pionier van de twee. Hij doet het lobbywerk namens de drie noordelijke provincies al zestien jaar. Michel: ‘SNN zag het belang van een goede lobby in Brussel vroeg in. Want ook in de jaren negentig van de vorige eeuw viel bij de Europese Unie al veel geld te halen.’ Roona (37) is vergeleken met zijn partner na bijna vijf jaar Brussel nog betrekkelijk ‘groen’. Hij is ‘geëmigreerd’: Roona woont in een voorstad van Brussel. Michel daarentegen is in het Groningse land blijven wonen.

Niet ruim bedeeld

Wat doen de lobbyisten de hele dag? Is hun werk echt nodig? Wat leveren hun activiteiten op? Rijden het rijk en de provincies elkaar niet in de wielen? En: hoe staat Noord-Nederland er in Brussel eigenlijk voor?
Om met die laatste vraag te beginnen: de Nederlandse regio’s, Noord-Nederland niet uitgezonderd, zijn de komende zeven jaar door de Europese Unie ‘niet ruim bedeeld’, vinden de noordelijke lobbyisten. Want tachtig procent van de EU-steun voor regionale ontwikkeling gaat naar de nieuwe lidstaten. Voor de regio’s in de oude lidstaten resteert maar twintig procent. En Nederland ontvangt daarvan slechts een betrekkelijk klein bedrag. Die geringe toedeling heeft volgens Michel en Roona veel, zo niet alles te maken met de opstelling van de Nederlandse regering. Die kreeg onder aanvoering van minister Zalm van Financiën voor elkaar dat ons land structureel circa één miljard euro per jaar minder afdraagt aan de EU dan voorheen. Michel en Roona: ‘Dat heeft gevolgen voor wat daarvoor uit Brussel terugkrijgen’.
Qua bekendheid in Europa moet Noord-Nederland nog veel aan de weg timmeren. Danuta Hübner mocht na afloop van haar werkbezoek dan tevreden vaststellen dat de Europese gelden in Friesland, Drenthe en Groningen goed worden besteed, dat wil nog niet zeggen dat Noord-Nederland daarmee in één keer op de Europese kaart staat. Michel en Roona merken voortdurend dat hier nog een wereld is te winnen. ‘De enige Noord-Nederlandse provincie die een beetje naam heeft, is Friesland. Vanwege het eigen karakter waarschijnlijk. De stad Groningen zegt sommigen binnen de EU soms ook nog wel wat, doordat overvliegende piloten uit Scandinavië hun passagiers daarop wijzen. Maar voor het overige is noordelijk Nederland in Europa nog erg onbekend.’

Stukken screenen

Hoe gaan Michel en Roona te werk? In de eerste plaats, vertellen de lobbyisten, lezen zij veel, heel veel. Want belangrijk is rapporten, voorstellen en vooral ontwerp-richtlijnen van de Europese Commissie in een zo vroeg mogelijk stadium te screenen op de mogelijke gevolgen én kansen voor de Nederlandse regio’s in het algemeen en het Noorden in het bijzonder. Hierbij kijken ze vooral naar de ‘consideransen’, de onderliggende overwegingen, bij alle stukken: wat wil de Europese Commissie eigenlijk? Gaat het voor ons een goede kant op?
Michel en Roona proberen daarnaast zo veel mogelijk relevante bijeenkomsten bij te wonen, om ook op die manier op de hoogte te blijven en om te netwerken. Dat lukt aardig, menen zij. Het tweetal onderhoudt goede contacten met Europarlementariërs en betekenisvolle ambtenaren bij de Europese Commissie, en slaagt er ook vaak en snel in om afspraken te maken, waarbij wel bewust ‘maat wordt gehouden’. Want lobbyafspraken werken alleen ‘als je met een duidelijke boodschap komt’, of als er sprake is van een onderscheidend project. ‘Anders ben je snel uitgepraat en is een volgende afspraak minder vanzelfsprekend’.

Achterban

Minstens zo belangrijk is ook de samenwerking binnen het Huis van de Nederlandse Provincies en last but not least de communicatie met de eigen achterban. Michel en Roona proberen bestuurders en ambtenaren in de drie noordelijke provincies zo snel mogelijk op de hoogte te brengen van relevante ontwikkelingen in Brussel. Omgekeerd laten zij zich veelvuldig bijpraten over het beleid en de wensen in Noord-Nederland zelf. De lobby-twee zijn zelf ‘geen experts’ op bepaalde dossiers. Daarom zijn zij afhankelijk van input uit de achterban.
‘Oude rot’ Michel weerspreekt desgevraagd stellig dat de achterban soms verschillende signalen in Brussel afgeeft. Als daar ooit al sprake van was, dan hebben Michel en zijn collega wat dit aangaat weinig reden tot klagen (meer). Sterker nog: door eenduidig optreden van de bestuurders is de Noord-Nederlandse lobby in Brussel zelfs ‘wat assertiever’ dan de lobby uit andere Nederlandse landsdelen. En ‘gelukkig’ hoeven hij en Roona zich niet te bemoeien met de verdeling van eenmaal binnengehaalde EU-subsidies. ‘Dat moeten de SNN-bestuurders onderling maar uitmaken.’

Formeel geen status

De noodzaak van een eigen Noord-Nederlandse lobby bij de Europese Unie staat voor Michel en Roona als een paal boven water. ‘Je kunt je eenvoudig niet permitteren niet in Brussel aanwezig te zijn. Anders sneeuw je onder.’ Want Den Haag noch de gezamenlijke Nederlandse provincies laten in de Europese hoofdstad een specifiek noordelijk geluid horen. Wat dat geluid is? Aandacht voor het agrarische karakter van Drenthe, Groningen en Friesland bijvoorbeeld. Of de aansluiting van Noord-Nederland bij de Noord-Europese as met Noord-Duitsland, Scandinavië en de Baltische staten. Daar liggen ‘onze kansen’. Kansen die in Brussel niet zozeer door het Rijk of de collega’s uit de Randstad voor het voetlicht gebracht worden.
Michel en Roona roemen overigens de samenwerking met de andere provincies in Brussel. De verhouding met het Rijk daarentegen is ‘problematischer’. Den Haag wil ‘in Brussel nog wel eens dingen doen die de provincies en het Noorden niet zinnen’. Het feit dat de nationale regering door de verminderde afdracht aan de EU een sterke vermindering van EFRO-subsidies op de koop toe nam, is daarvan een voorbeeld. Daar komt bij dat de gezamenlijke provincies in Brussel ‘formeel geen status hebben’. Want Nederland is een eenheidsstaat, in Brussel officieel aanwezig via een permanente vertegenwoordiging. Bij federale staten zoals Duitsland en België ligt dat anders. Daar zijn de verschillende landsdelen met eigen wetgeving wel zelf bij de EU vertegenwoordigd.
Michel herinnert zich dat Den Haag ‘behoorlijk heeft moeten wennen’ aan de zelfstandige aanwezigheid in Brussel van de Nederlandse landsdelen. De relaties met de vooruit geschoven posten van de verschillende ministeries in de Europese hoofdstad zijn goed. Maar op sommige departementen zelf, het ministerie van Binnenlandse Zaken (BZK) bijvoorbeeld, is men niet altijd gelukkig met de provinciale vertegenwoordiging bij de Europese Unie. BZK beschouwt zichzelf immers als het moederdepartement van lagere overheden. Ook tussen provincies en Economische Zaken wringt het soms.

Europaproof

Vanzelfsprekend is de vraag of de noordelijke lobby in Brussel heeft geleid tot concrete successen of mislukkingen. Die vraag blijkt moeilijker te beantwoorden dan verwacht. Want de gevolgen van het lobbywerk zijn vaak niet een op een zichtbaar. Er is bovendien sprake van teamwerk. Hiermee geven de bescheiden Michel en Roona aan dat geen enkel resultaat is toe te schrijven op hun persoonlijke conto. Het duo is niettemin redelijk tevreden. Zo heeft Noord-Nederland de afgelopen jaren relatief veel EU-geld binnengehaald voor plattelandsontwikkeling. Concrete missers benoemen zij liever niet, maar het is wel duidelijk dat de noordelijke lobby in sommige gevallen ‘eerder ingestoken had kunnen worden. Timing is heel belangrijk.’
Michel en Roona voorzien veranderingen in hun lobbywerk, zeker nu de algemene bijdragen uit Europese Structuurfondsen teruglopen, terwijl de wet- en regelgeving uit Brussel alsmaar belangrijker wordt en op nationale en regionale schaal dient te worden toegepast. ‘We zullen nog meer ons best moeten doen, ons moeten oriënteren op andere EU-middelen.’ Wat dat betekent? Noord-Nederlandse bestuurders en ambtenaren kunnen zich volgens Michel en Roona nog meer Europaproof tonen door zich meer te richten op het binnenhalen van bijzondere subsidies voor kansrijke, innovatieve projecten. Vooral gemeenten hebben wat dit betreft nog een weg te gaan. Maar ook de provincies dienen hun strategie aan te passen, zeggen ze.
‘Met spanning’ kijkt het lobbyduo daarom uit naar de komende verkiezingen voor Provinciale Staten en de vorming van nieuwe colleges van Gedeputeerde Staten daarna. Hoe Europees bewust en actief zullen de nieuwe colleges zijn? Wanneer maken ze hun opwachting bij Danuta Hübner?

Paradepaardjes maken meeste kans op EU-steun

Energy Valley in Groningen, Wetsus in Friesland en LOFAR in Drenthe. Dat soort goed onderbouwde en vooral ook innovatieve projecten maken volgens Roona en Michel tegenwoordig de meeste kans om voor (gerichte) subsidies van de Europese Unie in aanmerking te komen. Noordelijke bestuurders doen er volgens hun lobbyisten goed aan steeds meer werk te maken van dit soort paradepaarden. Geen wonder dat Eurocommissaris Hübner tijdens haar werkbezoek aan Noord-Nederland uitgebreid werd geïnformeerd over LOFAR, Wetsus en Energy Valley. LOFAR bestaat uit een serie digitaal verbonden antennes die samen als het ware een reusachtige telescoop vormen, verbonden met een supercomputer die in Groningen staat. Energy Valley is een samenwerkingsverband van tientallen private en publieke partijen op het gebied van energie. Wetsus richt zich op de ontwikkeling van nieuwe technologie op het gebied van duurzaam waterbeheer. Vernieuwende waterprojecten doen het sowieso goed in Brussel, aldus Roona en Michel.

Trefwoorden