Noorderbreedte vroeg de architecten Rob Hendriks en Nynke-Rixt Jukema, en de architectuurhistorici Auke van der Woud en Peter Michiel Schaap beknopt te antwoorden op negen lastige, zeer uiteenlopende vragen over architectuur.

Rob Hendriks

Rob Hendriks (1964) is architect/directeur bij DAAD Architecten in Beilen. Het bureau bouwde in het Noorden onder meer het Openbaar Ministerie in Assen, de Lighthouses aan de Rabenhauptstraat in Groningen, de Wenning in Orvelte en diverse gebouwen voor het Waterbedrijf in Nietap en Glimmen.

1. Wat ziet u als de kerntaak van een architect?
‘Dat zijn er gelukkig veel: de culturele component in het bouwproces brengen, zinnenprikkelende ruimten ontwerpen en leefomgevingen die bewoners zich kunnen toe-eigenen en die zich in de loop der tijd kunnen ontwikkelen. Maar als Noorderbreedte het vraagt: zorgen dat elk te bouwen project een verrijking van het landschap oplevert! Bouwen wordt mijns inziens te vaak gezien als schadelijk voor het landschap. En hoewel dat vaak ook het geval is en er veel landschap het absolute beschermen waard is, ligt er ook in Noord-Nederland veel indifferent of sleets landschap te wachten op een mogelijke kwaliteitsimpuls.’

2. Wat vindt u de drie interessantste gebouwen of bouwprojecten van Noord-Nederland, en waarom?
‘De kolonienederzetting Veenhuizen heeft mij altijd gefascineerd. Een puur rationeel, orthogonaal verkaveld gebied tussen het Fochteloërveen en het beekdal van de Slokkert. Vanaf 1820 op haast militaire wijze ingericht en tot op de dag van vandaag een prachtig voorbeeld van een geslaagde integrale landschaps- en architectuuropgave. Recente transformatieoefeningen zoals die van het gevangenismuseum (RGD, Mayke Schijve), de houtzagerij (Kempe Thill) en het voormalige werkgesticht Norgerhaven (DAAD) zetten deze lijn voort.’

3. Welk bouwwerk had er in het Noorden beter niet kunnen komen? Waarom niet?
‘Lastig om er een uit te pikken. Wat mij betreft: alle bedrijventerreinen langs de snelwegen. Waar Harry de Vroome nog probeerde de lange transportlijnen de verschillende landschappen te laten doorsnijden, ontstaat nu een continue begeleiding van de snelwegen met magere bedrijfsterreinwanden. Maar ook in industrie, recreatieparken of agrarische bedrijvigheid spelen ontwikkelingen die we blijkbaar niet als serieuze ontwerp-
opgaven willen zien. We offeren de minst kwalijke plaats op aan het noodzakelijk kwaad.’

4. Moet een gebouw meteen al passen in de bestaande omgeving of kan die relatie later nog ontstaan?
‘Het is niet onze bedoeling alleen geruisloos passende gebouwen te maken die iedereen onmiddellijk herkent en begrijpt. Dat zou elke ontwikkeling of vernieuwing blokkeren. Een gebouw mag best verbazen. En een relatie mag groeien. Maar als elke band met de context ontbreekt, is het alsof er een ufo is geland. Bij DAAD proberen we architectuur te produceren die geworteld is in de geschiedenis van de plaats en die zich ook blijft ontwikkelen als de architect het gebouw allang verlaten heeft.’

5. Onderschat u niet hoe sterk nostalgie uw visie op architectuur mede bepaalt?
‘De moderne beweging heeft een vooral op visuele waarneming gebaseerde tabula-rasa-architectuur opgeleverd. Dat wij gaan terugverlangen naar een verloren tijd waarin architectuur alle zintuigen wist aan te spreken en een verbinding tussen verleden en toekomst vormde, verbaast me dan ook niet. Ik vind het wel jammer dat we aan het huidige nostalgische verlangen doorgaans nog niet anders beantwoorden dan met aan historie refererende beelden.’

6. Over welk aspect van architectuur bent u in de loop van de tijd anders gaan denken?
‘Over nostalgie bijvoorbeeld. In Delft leerden we in goede modernistische traditie te ontwerpen. Dat een woning een kap mocht hebben, begreep ik pas in het Noorden.’

7. Krijgen we mooiere architectuur door meer regels?
‘Regels leveren geen schoonheid op. Maar het heeft ook weinig zin er continu op af te geven. Blijkbaar hebben we ze met elkaar nodig. Zolang er maar ontsnappingsmogelijkheden blijven en we de regels naar de geest mogen interpreteren.’

8. Moet het volk kunnen stemmen over architectuur?
‘Stemmen ten behoeve van wat? De verkiezing van het Gebouw van het jaar kan helpen interesse voor het vak op te wekken. Een stemming om tot keuze te komen voor het ontwerp van een nieuw publiek gebouw tilt de discussie meestal niet boven het mooi/lelijk-niveau uit.’

9. Welke plaats in het Noorden gunt u een goed gebouw en wie mag het ontwerpen?
‘De Eemshaven, omdat dit een plaats is die we niet op het netvlies hebben als landschappelijk waardevol en de economische druk daar toeneemt. Dat zouden we moeten aangrijpen om een eigentijds innovatief haven-industrieellandschap te maken met de hoogste prioriteit voor natuurontwikkeling, landschap en ecologie. Bij gebrek aan ambitie van opdrachtgevers in deze richting hebben wij bedankt voor een opdracht voor een complex zo hoog als de Martinitoren. Ik gun hem elke architect die die ambitie erin krijgt.’

Auke van der Woud

Auke van der Woud (1947) werkt als hoogleraar architectuur- en stedenbouwgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij is de auteur van onder meer Het lege land. De ruimtelijke orde van Nederland 1789-1848 (1987), Waarheid en karakter. Het debat over de bouwkunst 1840-1900 (1997) en Een nieuwe wereld. Het ontstaan van het moderne Nederland (2006).

1. Wat ziet u als de kerntaak van een architect?
‘Met verwijzing naar wat le Corbusier schreef: het schitterende spel onder de zon spelen.’

2. Wat vindt u de drie interessantste gebouwen of bouwprojecten van Noord-Nederland, en waarom?
‘Het Waagstraatproject in Groningen (Natalini), vanwege de mooie inpassing in de bestaande context. De nieuwe ingang van het Fries Museum in Leeuwarden (Gunnar Daan), vanwege de elegante omgang met de stokoude buurman, te weten de Kanselarij, een van de mooiste zestiende-eeuwse gebouwen in Noord-Nederland. Het stadhuis van Workum (achttiende-eeuwse upgrading van middeleeuws gebouw, hoge vreemde trap ervoor).’

3. Welk bouwwerk had er in het Noorden beter niet kunnen komen? Waarom niet?
‘Om redenen van welstand: het Eemshotel in Delfzijl. Op of aan een dijk hoort trouwens alleen Rijkswaterstaat te mogen bouwen, en alleen als daar een dringende reden voor is.’

4. Moet een gebouw meteen al passen in de bestaande omgeving of kan die relatie ook later nog ontstaan?
‘De relatie kan later ontstaan, zoals honderden voorbeelden laten zien.
Neem het Groninger Museum (Mendini en anderen), de watertoren bij de Kraneweg (J.A. Mulock Houwer), het Wouda-gemaal bij Lemmer (onderdeel van de UNESCO-Werelderfgoedlijst), de Bonifatiuskerk in Leeuwarden (P.J.H. Cuypers), de gebouwen, infrastructuur en ontgonnen landerijen van Veenhuizen.’

5. Onderschat u niet hoeКsterk nostalgie uw visie op architectuur mede bepaalt?
‘Nee. Het begrip “nostalgie” heeft een negatieve lading, want we zijn door de modernistische hersenspoeling van de twintigste eeuw gewend geraakt om liefde voor het verleden als verdacht te beschouwen. Maar waar komt nostalgie uit voort? Meestal uit onvrede met de resultaten van het heden. Nostalgie kan dus een kritische inhoud hebben, zoals het postmodernisme inmiddels duidelijk heeft gemaakt. Robert Venturi (Learning from Las Vegas, 1972) heeft al laten zien dat de quasi-eigentijdse en quasi-toekomstgerichte zucht naar originaliteit vaak holle gebaren oplevert.’

6. Over welk aspect van architectuur bent u in de loop van de tijd anders gaan denken?
‘Ik vermoed over vrijwel alle aspecten. Ik herinner me maar één aspect dat ik vanaf mijn kindertijd al mooi vind: een stadslandschap met oude daken.’

7. Krijgen we mooiere architectuur door meer regels?
‘Zeker niet. Wel door meer budget en meer tijd voor de ontwerpers, meer cultureel verantwoordelijkheidsgevoel en investeringsbereidheid van de opdrachtgevers, en een kritischer publiek.’

8. Moet het volk kunnen stemmen over architectuur?
‘Er is niets op tegen dat het volk stemt, als de voorselectie en de informatievoorziening maar in orde zijn. Er zijn voorbeelden (zoals de recente stemming voor een nieuw raadhuis in Haren) waarbij die aspecten te weinig aandacht hebben gekregen.’

9. Welke plaats in het Noorden gunt u een goed gebouw en wie mag het ontwerpen?
‘Veel plaatsen schreeuwen om goede architectuur, vooral de bedrijventerreinen langs de snelwegen en andere drukke infrastructuur. Is er voor die gebieden geen welstandstoezicht? Ik heb geen voorkeur voor één ontwerper.’

Nynke-Rixt Jukema

Nynke-Rixt Jukema (1979) begon in 2006 in Leeuwarden een eigen bureau, NRJ Architectuur. Ook is ze docent aan hbo-opleidingen in Leeuwarden en Zwolle. Tot 2008 werkte ze tevens bij Hûs en Hiem (welstandsadvisering en monumentenzorg). Dit jaar was ze de winnaar van Europan, een bekende prijs voor jonge architecten.

1. Wat ziet u als de kerntaak van een architect?
‘Eerlijke bouwwerken maken die een bijdrage leveren aan een mooiere wereld.’

2. Wat vindt u de drie interessantste gebouwen of bouwprojecten van Noord-Nederland, en waarom?
‘Het monument op de afsluitdijk van architect Dudok, een voorbeeld van hoe een relatief klein gebouw van grote betekenis kan zijn. De uitkijktoren in Fochteloërveen van architect D.A. de Haan, een verrassing in het bos. Museum Belvédère in Oranjewoud, een prachtig voorbeeld van hoe landschap en gebouw elkaar kunnen versterken.’

3. Welk bouwwerk had er in het Noorden beter niet kunnen komen? Waarom niet?
‘Het is niet zozeer de vraag welk gebouw er niet had moeten komen, maar welke beleidsbeslissing niet had moeten worden genomen. Een voorbeeld daarvan vind ik de keuze voor grootschalige woon/werk-terreinen bij kleine Friese dorpjes, zoals Woudsend. De karakteristieke aanzichten zijn hierdoor in de loop van de jaren volledig verdwenen.’

4. Moet een gebouw meteen al passen in de bestaande omgeving of kan die relatie ook later nog ontstaan?
‘Dat hangt af van de kwetsbaarheid van de omgeving. Binnen een kwetsbare stedelijke of landschappelijke context moet een gebouw zich als het ware meteen voegen. In een nieuwbouwwijk vind ik dat zoeken naar een relatie veel minder van belang omdat die omgeving erg veranderbaar is.’

5. Onderschat u niet hoeКsterk nostalgie uw visie op architectuur mede bepaalt?
‘Nee, ik vind het van belang dat we ons thuis kunnen voelen en soms wordt dat gevoel van thuis zijn bepaald door de gebouwen die ons bekend zijn (ons geboortehuis, onze oude school). Dat hoeft niet te betekenen dat we historiserend moeten bouwen. Maar we moeten wel bouwen met het gevoel dat het bouwwerk past bij ons, bij onze identiteit en in onze omgeving.’

6. Over welk aspect van architectuur bent u in de loop van de tijd anders gaan denken?
‘Toen ik begon met mijn studie architectuur deed ik dat vanuit de overtuiging dat architecten wereldverbeteraars zijn, dat zij de wereld mooi gaan maken. Helaas blijkt onze invloed maar gering en is het soms teleurstellend hoe weinig verantwoordelijkheidsgevoel architecten hebben voor hun eigen daden. Er heerst een mentaliteit van: als ik het niet doe dan doet iemand anders het wel. Architecten zouden misschien wat vaker een opdracht moeten weigeren.’

7. Krijgen we mooiere architectuur door meer regels?
‘Ja. Bestemmingsplanregels zorgen ervoor dat niet alle gebouwen steeds maar groter worden. Helaas nemen de opstellers van bestemmingsplannen vaak het hoogste en grootste gebouw als uitgangspunt, terwijl ze beter kunnen uitgaan van het meest voorkomende gebouw. Ook zouden ze ervoor moeten zorgen dat vrijstaande woningen (inclusief bijgebouwen) vrij op de kavel komen te staan; een grote kavel hoeft niet te betekenen dat er een groot huis op moet komen te staan. Door juist zo veel mogelijk ruimte tussen de woningen te creëren, komen vrijstaande individuele woningen meer tot hun recht.
Nee, een teveel aan regels leidt ertoe dat architectuur als een éénheidsworst wordt beleefd. Ik vind het fijn dat de tijdsperiode waarin een gebouw tot stand komt ook over honderd jaar van de gevel valt af te lezen.’

8. Moet het volk kunnen stemmen over architectuur?
‘Nee, inspraak bij toegepaste kunst (architectuur) zorgt ervoor dat vernieuwende ideeën minder kans krijgen.’

9. Welke plaats in het Noorden gunt u een goed gebouw en wie mag het ontwerpen?
‘West-Terschelling gun ik een prachtig natuurmuseum. Ik hoop dat ik het mag ontwerpen.’

Peter Michiel Schaap

Peter Michiel Schaap (1975) is architectuur- en stedenbouwhistoricus, zelfstandig projectleider en publicist. Verder werkt hij bij Platform GRAS, het architectuurcentrum van de stad Groningen.

Wat ziet u als de kerntaak van een architect?
‘Ik beschouw een architect vooral als een “ruimtemaker”, iemand die zijn creativiteit en kunde pragmatisch weet te vertalen. Hij dient mee te denken, aan te scherpen en een opdrachtgever uit te dagen helder te krijgen wat hij/zij echt wil, om dat vervolgens zo goed en zorgvuldig mogelijk te vertalen naar een gebouw. Ik besef, terwijl ik dit schrijf, dat dit een ideaalbeeld is.’

2. Wat vindt u de drie interessantste gebouwen of bouwprojecten van Noord-Nederland, en waarom?
‘Een gebouw of een plek krijgt betekenis door de context en het gebruik. Vanuit die invalshoek vind ik bijvoorbeeld de transformatie die het Noorderplantsoen op een mooie lentedag ondergaat heel interessant. Ook volg ik met belangstelling de gebouwen die gereed komen binnen het kader van de manifestatie De Intense Stad, zoals de Palladiumflat en de Rokade. Het is bijzonder dat hier het oorspronkelijke ambitieniveau nauwelijks is aangetast.’

3. Welk bouwwerk had er in het Noorden beter niet kunnen komen? Waarom niet?
‘Allereerst de Martinitoren, omdat deze vanuit het nostalgisch credo “niets mag hoger dan de Martinitoren” echte hoogbouw in de stad in de weg staat. De Martinitoren zorgt elders voor stompjes. Kijk naar de toren bij het Cascadecomplex aan de Emmasingel. Over de architectuur valt veel te zeggen, maar met wat extra hoogte had die tenminste echt wat kunnen zijn. Verder heb ik nooit iets begrepen van dat gele monster bij het hoofdstation. Hetzelfde geldt voor de ontwikkelingen rond het Reitdiep. Ik begrijp dat de gemeente Groningen graag bepaalde (inkomens-)groepen aan zich wil binden. Verder snap ik er niets van, zeker niet binnen het perspectief van de Regiovisie. Laat Groningen doen waar het goed in is en vooral ook stad zijn. En laat Suburbia over aan de omliggende gemeenten.’

4. Moet een gebouw meteen al passen in de bestaande omgeving of kan die relatie ook later nog ontstaan?
‘Natuurlijk moet er altijd een relatie zijn, zeker landschappelijk/stedenbouwkundig. Vorm en materialisering vind ik minder belangrijk. Een supermodern huis met een goede stedenbouwkundige hechting kan vele malen beter passen dan een neoboerderette, opgetrokken uit baksteen en met een rieten dak. Het meest interessant is het natuurlijk wanneer gebouw en omgeving na verloop van tijd niet alleen een relatie hebben maar, ingebed in het geheugen van stad, landschap en beschouwer, ook een verhaal vertellen.’

5. Onderschat u niet hoeКsterk nostalgie uw visie op architectuur mede bepaalt?
‘Niet dat ik weet, maar volgens mij ben ik wel een romanticus.’

6. Over welk aspect van architectuur bent u in de loop van de tijd anders gaan denken?
‘Architectuur is mij de afgelopen jaren steeds minder gaan interesseren. Interessanter vind ik het gebruik van de stad. Misschien is het een gevolg van een overkill, maar ik loop het liefst met een boog om een nieuw architectuurtoeristisch hoogstandje heen. Onlangs heb ik trouwens wel, onder dwang, in Madrid het Caixa Forum van Herzog en de Meuron bezocht. Ik moet toegeven dat het best een aardig object is geworden.’

7. Krijgen we mooiere architectuur door meer regels?
‘Goede architectuur komt niet voort uit regels maar uit de wisselwerking tussen ontwerper en opdrachtgever. Daartegenover staat dat regels, mits niet te omvangrijk, ook stimulerend kunnen werken. Ze kunnen de creativiteit enorm prikkelen.’

8. Moet het volk kunnen stemmen over architectuur?
‘Het is een misvatting dat architectuur een democratische aangelegenheid moet zijn. Nederland lijdt de laatste jaren sowieso aan een doorgeschoten democratisering waarbij iedereen maar over alles een mening moet hebben en vaak vanuit een totaal gebrek aan kennis en deskundigheid meepraat en op andermans stoel gaat zitten. In de architectuur vind ik stemmen bovendien gevaarlijk omdat dat snel tot een geveltjescompetitie leidt. Dat is voor de architectuur als discipline gevaarlijk, omdat het daardoor net lijkt alsof architecten niets anders doen dan een kek schilletje ontwerpen rond een gebouw.’
9. Welke plaats in het Noorden gunt u een goed gebouw en wie mag het ontwerpen?
‘Ik gun iedere plaats in het Noorden een goed gebouw – met de best bij de opgave passende architect – wat nog niet hoeft te betekenen dat het gebouw ook mooi hoeft te zijn. Zorgvuldigheid vind ik veel belangrijker. Laten we ook niet moeilijk doen over lelijke gebouwen. Een wereld met een overdaad aan esthetische schoonheid lijkt me buitengewoon saai.’